In eerdere nieuwsbrieven hebben wij aandacht besteed aan de risicoaansprakelijkheid van overheden als bezitter van gebrekkige opstallen (artikel 6:174 BW). Deze risicoaansprakelijkheid komt erop neer dat de overheid in beginsel aansprakelijk is indien een opstal niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert. De vraag of een opstal gebrekkig is, wordt beantwoord op basis van objectieve maatstaven, waarbij betekenis toekomt aan het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan en de mate waarin het mogelijk en noodzakelijk is om bepaalde veiligheidsmaatregelen te treffen (vergelijk de ‘Kelderluikcriteria’). In deze bijdrage gaan wij aan de hand van een recent arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch in op de risico’s van opstalaansprakelijkheid voor waterbeheerders.
Opstal-/risicoaansprakelijkheid is met name van belang omdat de schadelijdende partij daarmee beschermd wordt tegen het bewijsrisico dat is verbonden aan onzekerheid m.b.t. de precieze toedracht van de schade (vgl. Smeets/Gemeente Heerlen).
In eerdere blogs en artikelen hebben wij ook besproken dat de risico’s van opstalaansprakelijkheid voor waterbeheerders een steeds grotere rol gaan spelen, met name vanwege de eventuele invloed van kunstwerken (rioleringen, stuwen en gemalen) op wateroverlast.
Een recent arrest van het Hof ’s-Hertogenbosch is hier een voorbeeld van en laat zien dat (en waarom) het bij de beoordeling of sprake is geweest van ‘goed waterbeheer’ belangrijk is om scherp onderscheid te maken tussen schuldaansprakelijkheid (artikel 6:162 BW) en opstal-/risicoaansprakelijkheid (artikel 6:174 BW).
In deze zaak had een eigenaar van twee percelen langs een bermsloot wateroverlast
en –schade gelden, omdat, zo beweerde hij, een duiker verstopt zat met slib. Het water in de bewuste bermsloot kon onder normale omstandigheden in tegenovergestelde richting van de duiker wegstromen, maar tijdens extreme neerslag was die afvoer(route) ontoereikend en ontstond er inundatie en waterschade.
De grondeigenaar stelde zich op het standpunt dat de bewuste duiker gebrekkig was als gevolg van de verstopping en dat de schade zou zijn uitgebleven indien dat gebrek (verstopping) er niet was geweest. Kijkend naar de bewijsrechtelijke gevolgen (zie het hiervoor genoemde arrest Smeets/Gemeente Heerlen) is deze stelling van de grondeigenaar gevaarlijk voor de aansprakelijkheidspositie van de waterbeheerder in kwestie.
Het Hof beoordeelt de vermeende gebrekkigheid van de duiker principieel. Het komt tot het oordeel dat het slib in de duiker geen bestanddeel van de opstal zelf is (artikel 3:4 BW), zodat het feit dat het water er niet doorheen kon doorstromen niet aan de duiker zelf lag. Volgens het Hof was de duiker zelf, als opstal, daarom niet gebrekkig, zodat de waterbeheerder niet aansprakelijk gehouden kon worden op grond van artikel 6:174 BW.
De wijze waarop het Hof de gebrekkigheid van de duiker in kwestie (als opstal) beoordeelt, is in lijn met de wijze waarop in de rechtspraak wordt omgegaan met ‘substantie’ op openbare wegen, zoals sneeuw en ijzel. De aanwezigheid daarvan wordt ook niet aangemerkt als een (gebrekkig) onderdeel van de weg (als opstal) zelf.
Het Hof gaat in deze zaak echter nog verder, door te overwegen dat zelfs als het slib wél aangemerkt kan worden als een gebrek aan de duiker, nog steeds geen sprake is van een gebrek in de zin van artikel 6:174 BW. Volgens het Hof vervulde de duiker namelijk geen noodzakelijke functie in het watersysteem; hij werd extensief onderhouden en zat al jaren verstopt. Dat maakte dat de waterbeheerder de verstopping niet hoefde te voorkomen door meer controle en onderhoud uit te voeren. Overigens werd met dezelfde argumentatie ook het beroep van de grondeigenaar op ontoereikend waterbeheer (schuldaansprakelijkheid, artikel 6:162 BW) van de hand gewezen.
Deze laatste overweging van het Hof laat zien dat het in waterzaken niet alleen bij schuldaansprakelijkheid (‘goed waterbeheer’), maar ook bij risicoaansprakelijkheid belangrijk is om breder te kijken dan uitsluitend de eigenschappen van de opstal/het kunstwerk zelf en steeds ook de functie daarvan in het grotere watersysteem te beschouwen.