"De CRvB, de Hoge Raad en de Afdeling geven aan voortaan als uitgangspunt te hanteren dat de bestuursrechter de tijdigheid van bezwaar en beroep niet ambtshalve toetst"

Op basis van vaste rechtspraak van zowel de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB), het College van Beroep voor het bedrijfsleven, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en de Hoge Raad (als hoogste rechter in belastingzaken) werd tot voor kort nog ambtshalve getoetst of een rechtsmiddel in eerdere instanties tijdig was ingesteld. Zo toetste de bestuursrechter in eerste aanleg ambtshalve of het betrokken bestuursorgaan het bezwaar of administratief beroep terecht tijdig had geacht. In hoger beroep werd ook de tijdigheid van het beroep bij de vorige instantie beoordeeld. De CRvB (deze uitspraak is gedaan door T. Arvedissian (president CRvB), B.J. van Ettekoven (voorzitter ABRvS) en T.G.M. Simons (president CBb)) komt hier in een uitspraak van 9 juli 2021 op terug. In navolging hiervan zijn ook de Hoge Raad (arrest van 16 juli 2021) en de Afdeling (uitspraak van 4 augustus 2021) ‘omgegaan’. Een interessante wending in de bestuursrechtspraak, die wij graag met u bespreken.

Hoe zit het?
Voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift geldt op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dat dit binnen een termijn van 6 weken dient te gebeuren (artikel 6:7 Awb). Als een bezwaar- of beroepschrift na deze termijn wordt ingediend, is de indiener “niet-ontvankelijk” (artikel 6:9 Awb). Er wordt dan niet meer toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar of beroep. Een uitzondering hierop is als de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Dat is het geval als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Daarvan kan onder omstandigheden bijvoorbeeld sprake zijn als het betrokken bestuursorgaan een fout heeft gemaakt, waardoor te laat bezwaar of beroep wordt ingesteld (zoals geen of een onjuiste verwijzing in het besluit over het kunnen instellen van bezwaar of beroep).

Het bestuursorgaan dat dient te beslissen op een bezwaarschrift of onder omstandigheden op een beroepschrift in administratief beroep dient te beoordelen of tijdig bezwaar of administratief beroep is ingesteld. Voorheen werd dit in latere instanties nogmaals getoetst, maar daar wordt nu dus vanaf gestapt.

Wat was er aan de hand?
Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Breda (hierna “het College”) heeft het verzoek van appellant om voorzetting van een persoonsgebonden budget op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 afgewezen. Appellant heeft (te laat) bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het College heeft het bezwaar desondanks ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit is door het College na bezwaar gehandhaafd. Nadat tegen het besluit op bezwaar beroep is ingesteld bij de bestuursrechter, oordeelde de rechtbank echter dat, omdat het bezwaarschrift (minimaal) één dag te laat was ingediend, het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard door het College. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het bezwaar van appellant wordt door de rechtbank, die zelf in de zaak heeft voorzien, niet-ontvankelijk verklaard. Appellant gaat tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep en stelt bij de CRvB dat hij het bezwaarschrift wél tijdig had ingediend.

Oordeel
De CRvB oordeelt dat buiten twijfel staat dat de wettelijke bepalingen over de tijdigheid van een bezwaar- of beroepschrift dwingend van aard zijn. Dit betekent volgens de CRvB echter niet dat zij ook van openbare orde zijn:

'Daarvoor is vereist dat de ratio van die wettelijke bepaling vergt dat een schending daarvan met het oog op het algemeen belang, ongeacht of een of meer partijen zich op die schending hebben beroepen, niet zonder gevolgen behoort te blijven. De strekking van wettelijke bezwaar en beroepstermijnen in het bestuursrecht is de rechtszekerheid van de bij het besluit betrokkenen: het bestuursorgaan, de belanghebbende tot wie het besluit is gericht en eventuele belanghebbende derden.'

Naar het oordeel van de CRvB vergt de rechtszekerheid dat als het bestuursorgaan ondanks het feit dat niet tijdig bezwaar is gemaakt toch een inhoudelijk besluit neemt en er vervolgens beroep wordt ingesteld, appellant niet kan worden tegengeworpen dat het bezwaar niet tijdig was. Kanttekening daarbij is dat uit de uitspraak blijkt dat derden-belanghebbenden (wel) in beroep kunnen aanvoeren dat het bestuursorgaan het bezwaar in strijd met de toepasselijke wettelijke bepalingen ontvankelijk heeft geacht en dus ten onrechte een inhoudelijk besluit heeft genomen. Zoals gezegd hebben de Hoge Raad en de Afdeling deze nieuwe lijn inmiddels gevolgd.

Conclusie
Een jarenlange door de hoogste bestuursrechters gehanteerde strenge lijn is met de hiervoor besproken uitspraak verlaten. De CRvB, de Hoge Raad en de Afdeling geven aan voortaan als uitgangspunt te hanteren dat de bestuursrechter de tijdigheid van bezwaar en beroep niet ambtshalve toetst. Dit is per direct ingegaan en geldt dus ook al in lopende (bestuursrecht)zaken. Voor bestuursorganen geldt dus extra oplettendheid. In het geval zij (on)bewust voorbijgaan aan een te late indiening van een bezwaarschrift, kunnen zij op dit punt niet meer rekenen op de ambtshalve toetsing van de bestuursrechter.

< Naar overzicht