Het onderscheid tussen een vraag in het kader van een nota van inlichtingen, en een bezwaar in het kader van een aanbestedingsprocedure, kwam ook aan de orde in een uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag.
Deze uitspraak betrof een Europese aanbestedingsprocedure van de Staat voor de inhuur van tijdelijke communicatiecapaciteit. De beoordeling van de inschrijvingen vond plaats aan de hand van de beste prijs-kwaliteit verhouding, waarbij het criterium kwaliteit was onderverdeeld in vijf sub gunningscriteria. Per subgunningscriterium kende de beoordelingscommissie de scores uitstekend/zeer goed - goed - voldoende - voldoende/matig - onvoldoende - slecht/niet toe.
Inschrijvers kregen twee mogelijkheden tot het stellen van vragen in een Nota van Inlichtingen. Mochten inschrijvers tegen onvolkomenheden aanlopen in de procedure, dan dienden zij volgens het Beschrijvend Document dit zo spoedig mogelijk, en uiterlijk 12 dagen voor de sluitingsdatum van de inschrijvingen te melden. Zouden zij dit later doen, dan hadden de inschrijvers hun rechten verwerkt.
In het kader van de eerste Nota van Inlichtingen had één van de partijen (P&P) aan de aanbestedende dienst gevraagd of zij kon concretiseren welke beoordelingscriteria zij zou hanteren en wilde P&P weten welke criteria gebruikt werden per subgunningscriterium. Hierop reageerde de Staat door dezelfde tabel over te leggen als reeds was bijgevoegd bij de aanbestedingsdocumenten en verwees zij voor de beoordeling van de subcriteria voor kwaliteit, terug naar de reeds genoemde aspecten waarop de beoordelingscommissie zou letten. Na beantwoording van deze vraag volgden geen verdere vragen of opmerkingen van P&P met betrekking tot de beoordelingssystematiek.
Na de beoordeling, werd de inschrijving van P&P niet als winnende inschrijving aangewezen. P&P stelde vervolgens dat de vraag die zij in het kader van de eerste Nota van inlichtingen had gesteld, een bezwaar was tegen de beoordelingssystematiek. P&P eiste dat de gunningsbeslissing zou worden ingetrokken.
De voorzieningenrechter ging hier niet in mee en oordeelde dat uit de gestelde vraag geen – ook niet een impliciet – bezwaar voortvloeide met betrekking tot de gekozen beoordelingssystematiek. Daarbij overwoog de rechter dat P&P in de tweede vragenronde geen verdere vragen had gesteld of opmerkingen had gemaakt met betrekking tot de beoordelingssystematiek, en zonder enig voorbehoud haar inschrijving had ingediend. Daarnaast was ter zitting namens P&P ook verklaard dat zij al jaren bezwaar had tegen de gehanteerde beoordelingssystematiek, maar dat P&P zich erbij neer had gelegd toen de Staat het voornoemde antwoord gaf met het idee ‘als het goed uitpakt: mooi, zo niet: dan gaan we er tegen ageren’. (Ro. 5.5) Pas na de voorlopige gunningsbeslissingen had zij haar bezwaren tegen de beoordelingssystematiek geuit, en daarmee was zij te laat.
Uit deze uitspraak valt dus – evenals uit de gewijzigde Gids Proportionaliteit en de handreiking klachtafhandeling bij aanbesteden – af te leiden dat het stellen van een vraag niet gelijk gesteld kan worden aan het kenbaar maken van een bezwaar. Een inschrijver die pas na afwijzing van zijn aanbieding zich daadwerkelijk beklaagt over de beoordelingsmethodiek, heeft zijn bezwaren niet tijdig naar voren gebracht. In dat geval slaagt het beroep van de aanbestedende dienst op rechtsverwerking.