"Als de (overheids)opdrachtgever, bijvoorbeeld vanuit een eigen kennispositie, zich een grotere rol gaat aanmeten dan waarin de UAV-GC voorziet, ontstaan er aansprakelijkheidsrisico’s"

Als de overheid als opdrachtgever optreedt in de bouw, moet er vaak een keuze worden gemaakt welke set Uniforme Algemene Voorwaarden van toepassing wordt verklaard. De gewone UAV of de UAV-GC? De laatste, de UAV-GC dus, is toegeschreven op zogenaamde geïntegreerde contracten. Op dit moment zijn de meest actuele versies van deze voorwaarden trouwens de UAV-2012 en de UAV-GC 2005. De UAV-GC is momenteel ‘under construction’ en naar verwachting wordt deze revisie (na verwerking van diverse consultaties) in de loop van 2022 van kracht. In deze bijdrage wordt op hoofdlijnen ingegaan op de verschillen tussen de UAV en de UAV-GC, in het bijzonder op het voor de praktijk relevante punt van risicoverdeling.

De verschillen tussen de UAV en de UAV-GC

Het belangrijkste verschil tussen de UAV-GC en de gewone UAV is dat bij toepassing van de UAV-GC afgeweken wordt van de klassieke rolverdeling. Wij bedoelen daarmee dat niet de opdrachtgever ontwerpt en de aannemer bouwt, maar dat de aannemer (of zijn ontwerpteam) het ontwerp maakt en eveneens de uitvoering daarna op zich neemt (een geïntegreerd contract dus). Het is dan ook logisch dat bij de UAV-GC de aannemer (de opdrachtnemer in termen van de UAV-GC) een behoorlijk deel van de ontwerprisico’s draagt. Het juridisch meest belangrijkste verschil tussen de gewone UAV en de UAV-GC is dus een risico-omslag van de opdrachtgever naar de opdrachtnemer. Daarnaast gaat de UAV-GC veel meer uit van een functionele beschrijving vanuit eisen door de opdrachtgever, in plaats van een gedetailleerd ontwerp. De opdrachtgever beschrijft zodoende veel meer de verwachtingen. De opdrachtnemer moet binnen het eisenpakket zelf bepalen hoe één en ander gerealiseerd zal worden.

Een ander belangrijk verschil tussen beide sets voorwaarden, in lijn met het voorgaande, is dat de opdrachtgever bij de UAV-GC meer een rol op afstand heeft. Deze moet daar dan wel, op straffe van het overnemen van risico’s die ten principale bij de opdrachtnemer liggen, invulling aan geven in de praktijk. De rol van de opdrachtgever dient zich in hoofdzaak te beperken tot toetsing en acceptatie. Juist bij organisaties met veel kennis over hetgeen gerealiseerd moet worden zoals waterschappen, blijkt dat nogal eens een uitdaging, zo zien wij in de praktijk.  

Risico’s in de praktijk

Als de (overheids)opdrachtgever, bijvoorbeeld vanuit een eigen kennispositie, zich een grotere rol gaat aanmeten dan waarin de UAV-GC voorziet, ontstaan er aansprakelijkheidsrisico’s. Dat leidt lang niet altijd tot een procedure, vooral ook niet omdat de belangen vaak groot zijn en het meestal bestuurlijk ongewenst is dat er een tijdrovende juridische procedure wordt gevoerd over een werk. In de meeste gevallen wordt dan gekozen voor een schikking die wordt vastgelegd in een zogenaamde vaststellingsovereenkomst. Dat format is overigens geen detail, maar is noodzakelijk om verdere onzekerheid en geschillen te voorkomen.

De redelijk beperkt beschikbare jurisprudentie geeft enkele voorbeelden van de risico’s van rolvermenging. Hoe begrijpelijk die rolvermenging soms ook is; een waarschuwing is ons inziens op zijn plaats, vooral als het gaat om handelen of nalaten met als gevolg een langere bouwtijd. Hierover meer n.a.v. een recente uitspraak. Het ging daarin om vertraging van werkzaamheden waardoor automatisch de einddatum van het werk verschuift. Er wordt dan gesproken over werkzaamheden op ‘het kritieke pad van de planning’.

Recente jurisprudentie risicotoedeling

Al in 2013 heeft de Raad van Arbitrage voor de Bouw (RvA) voor wat betreft de gewone UAV overwogen dat de hoofdregel dat op de opdrachtnemer in beginsel het gehele risico (voor de uitvoering) van het werk rust, ook betekent dat deze het risico voor de gevolgen van vertraging ten opzichte van de overeengekomen bouwtijd draagt. De RvA oordeelde toen ook dat de vraag of er vertragingen op het kritieke pad van de planning zijn ontstaan die aan de aannemer zijn toe te rekenen (evenals de vraag of de aannemer versnellingsmaatregelen heeft genomen), in beginsel niet relevant is voor het antwoord op de vraag of aanspraak gemaakt kan worden op bouwtijdverlenging. Het draait immers om de vraag of er andersom sprake is van voor rekening van opdrachtgever komende omstandigheden, met als gevolg vertragingen op dat kritieke pad. Als daarvan sprake is, is er recht op bouwtijdverlenging voor rekening en risico van de opdrachtgever. Uiteraard moet daarvoor ook precies beoordeeld worden wat daarvan dan het gevolg is qua aard en omvang van die vertragingen (RvA Bouw 22 juli 2013, 32.305, r.o. 41, 43).

In een recente uitspraak van eind 2021 wordt dit uitgangspunt ook op de UAV-GC toegepast en aangescherpt (RvA Bouw 1 december 2021, 36.888, r.o. 30). Arbiters oordelen ook hier dat voor het recht op termijnverlenging moet worden beoordeeld of het gaat om vertragingen op het kritieke pad die aan opdrachtgeefster zijn toe te rekenen. Arbiters voegen daaraan toe dat:

"Als de totale uitloop van het werk korter is dan door de kritieke vertragingen van opdrachtgeefster kunnen worden verklaard, dan heeft aanneemster voor die totale uitloop recht op termijnsverlenging. Als de totale uitloop langer is dan door deze kritieke vertragingen van opdrachtgeefster kunnen worden verklaard, dan geldt dat die langere uitloop voor rekening van aanneemster komt."

Dit laatste vormt dus een uitzondering op de regel als het werk sowieso zou zijn vertraagd indien de voor rekening van de opdrachtgever komende vertragingen niet zouden zijn opgetreden. Voor een uitzondering op die regel was in dit geval overigens geen sprake.

Arbiters overwegen ook nog dat uit de hiervoor geformuleerde hoofdregel eveneens volgt dat versnellingsmaatregelen om vertragingen die voor rekening van de aanneemster komen in te halen, moeten worden toegerekend aan die vertragingsoorzaken. De organisatie van het werk is immers het domein van de opdrachtnemer die ook het risico van het werk draagt, tenzij er dus sprake is van aan de opdrachtgever toe te rekenen vertragingen. Niet zelden gaat het dan, zoals ook hier, om de grondgesteldheid (par. 14 lid 4 UAV-GC) c.q. het onvoldoende bouwrijp overdragen van de grond.

Ten slotte

Het werken met de UAV-GC vergt rolvastheid. Dat blijkt in de praktijk een uitdaging, niet in het minst voor de gespecialiseerde (overheids)opdrachtgever. Op het ‘kritieke pad van de planning’ dient deze zich in elk geval te realiseren dat zijn handelen of nalaten zal kunnen leiden tot aansprakelijkheidsrisico’s.

 

< Naar overzicht