Tot voor kort hanteerde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘de Afdeling’) een zogenoemde ‘grondentrechter’ tussen het beroep en hoger beroep. Ter bevordering van de rechtseenheid heeft de Afdeling deze ‘grondentrechter’ inmiddels verlaten. Alleen in het omgevingsrecht past zij deze trechter nog toe. In deze bijdrage gaan wij in op deze belangrijke ontwikkeling in het bestuursprocesrecht.
De grondentrechter
Vóór 9 februari 2022 werden nieuw aangedragen gronden in hoger beroep bij de Afdeling buiten beschouwing gelaten als de belanghebbende de gronden redelijkerwijs in beroep bij de rechtbank naar voren had kunnen brengen. Volgens de Afdeling moesten uit het oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen in beginsel alle gronden in eerste aanleg naar voren worden gebracht. Het voornaamste doel van een hoger beroep in het bestuursrecht was in deze benadering van de Afdeling vóór 9 februari 2022 de controlefunctie op de uitspraak van de rechtbank. In tegenstelling tot de Afdeling, stelden de andere hoogste bestuursrechters juist de herkansingsfunctie/herstelfunctie van het hoger beroep meer centraal, waarbij partijen de mogelijkheid hebben om fouten te herstellen. De grondentrechter in hoger beroep werd dan ook niet toegepast door de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en in belastingszaken. De grondentrechter bij de Afdeling was dus eigenlijk een vreemde eend in de bijt.
Rechtseenheid
Met twee uitspraken van 9 februari jl. heeft de Afdeling inmiddels afstand gedaan van de grondentrechter tussen beroep en hoger beroep in alle andere dan omgevingsrechtelijke zaken. De keuze van de Afdeling om de grondentrechter buiten het omgevingsrecht te verlaten, draagt volgens haar bij aan de rechtseenheid. De huidige procedure in hoger beroep bij de Afdeling is nu meer in lijn met die bij de andere hoogste bestuursrechters.
Gevolgen
Met het verlaten van de grondentrechter ligt het speelveld in hoger beroep ook bij de Afdeling in beginsel weer open; een procespartij kan bij de Afdeling nieuwe (beroeps)gronden aanvoeren. De herkansingsfunctie wordt nu bij de Afdeling meer centraal gesteld in plaats van de controlefunctie die het hoger beroep voorheen had. Wel gelden er nog steeds beperkingen voor het aanvoeren van nieuwe gronden. Zo zullen gronden die uitdrukkelijk zijn prijsgegeven, door de Afdeling buiten beschouwing worden gelaten als zij in hoger beroep (opnieuw) worden aangevoerd.
Ook kunnen in hoger beroep niet onbeperkt nieuwe gronden naar voren worden gebracht. In het algemeen verdient het volgens de Afdeling de voorkeur dat nieuwe gronden tijdig naar voren worden gebracht, dat wil zeggen binnen de hogerberoepstermijn of de termijn voor het indienen van gronden. Het aandragen van nieuwe gronden in een later stadium van de procedure moet verenigbaar zijn met de goede procesorde. De gronden worden bijvoorbeeld niet toegelaten indien de andere partij te weinig tijd heeft om zich daarover inhoudelijk uit te laten of indien de gronden leiden tot aanhouding van de zaak met als gevolg een onwenselijke of onaanvaardbare vertraging van de procedure.
Omgevingsrechtelijke zaken
Desalniettemin zal de Afdeling in omgevingsrechtelijke zaken wél de grondentrechter blijven hanteren, omdat in deze zaken het merendeel van de gevallen belangen van derden zijn betrokken. Uit het oogpunt van rechtszekerheid voor die derden vindt de Afdeling het van belang dat zij niet alleen waakt over de (proces)positie van de in het geding zijnde partijen, maar ook over de positie van overige partijen zoals vergunninghouders en derden. Daar komt bij dat in het in omgevingsrechtelijke zaken vaker gaat om zaken met grote maatschappelijke belangen, zoals o.a. infrastructurele projecten en woningbouw. Bij deze zaken is een efficiënte rechtsgang extra van belang en is het volgens de Afdeling daarom nodig dat de omvang van het geding in die zaken tijdig wordt afgebakend.
Bij omgevingsrechtelijke zaken moet, zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is, worden gedacht aan zaken over besluiten op grond van o.a. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet natuurbescherming, de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Wet bodembescherming. Bovendien zal bij zaken waarop de Crisis- en herstelwet van toepassing is, de grondentrechter ook van toepassing blijven.
Met haar uitspraak van 9 maart jl. heeft de Afdeling een aanvulling gedaan op haar uitspraken van 9 februari jl. De Afdeling heeft overwogen dat ondanks dat besluiten over planschade gebaseerd zijn op de Wet ruimtelijke ordening, zij niet op het oog had om zaken over de tegemoetkoming in planschade onder de noemer van het omgevingsrecht te plaatsen. Tevens ziet zij geen aanleiding om onderscheid te maken tussen zaken met betrekking tot planschade en andere nadeelcompensatiezaken. Dus ook in zaken over tegemoetkoming in planschade en andere nadeelcompensatiezaken is de grondentrechter verlaten.
Conclusie
Kortom, procespartijen kunnen nu, net als bij de andere hoogste bestuursrechters, in hoger beroep bij de Afdeling nieuwe gronden naar voren brengen. De Afdeling heeft beoogd meer rechtseenheid in het bestuursrecht te creëren door de grondentrechter niet langer toe te passen. Daarentegen heeft de Afdeling de grondentrechter niet verlaten in het omgevingsrecht, ter bescherming van de belangen van derden.
Wel moet worden bedacht dat er nog steeds beperkingen gelden en er dus niet oneindig nieuwe gronden aangedragen kunnen worden in hoger beroep bij de Afdeling. Daarnaast moet de goede procesorde net zoals voor de uitspraken van 9 februari gewaarborgd blijven. Hoe het ook zij, de kaarten in de hoger beroepsprocedure bij de Afdeling kunnen dus opnieuw worden geschud.