"Als de machtsuitoefening in een andere hoedanigheid wordt verricht, bijvoorbeeld als huurder of pachter, is zelden sprake van ondubbelzinnig bezit"

Het komt in de praktijk nogal eens voor dat tuinen worden uitgebreid of opritten worden vergroot met ‘ingepikte’ overheidsgrond. Het zou gaan om enkele honderdduizenden huishoudens in Nederland die illegaal gebruik maken van grond van de overheid. Door verloop van tijd kan de eigendom van de grond door verjaring zelfs overgaan naar de betreffende burger die het stuk grond in bezit heeft genomen. In deze bijdrage zal worden besproken wanneer er in dit soort situaties sprake is van ‘bezit’.

Bezit van overheidsgrond

Bezit is één van de voorwaarden voor verjaring. Of sprake is van bezit wordt bij zowel verkrijgende als bevrijdende verjaring op dezelfde wijze getoetst. Bezit wil zeggen dat de gebruiker feitelijke macht over het stuk grond uitoefent en het stuk grond voor zichzelf houdt. Met andere woorden: hij pretendeert eigenaar van het stuk grond te zijn. Zoals we eerder schreven in een nieuwsbericht, wordt bezit van overheidsgrond door een burger niet snel aangenomen. Dit onder andere vanwege het feit dat zowel de overheid als de burger profiteert van het gedogen van gebruik van overheidsgrond, zo heeft het Hof Den Bosch geoordeeld.

Van inbezitneming van overheidsgrond kan bijvoorbeeld sprake zijn als het perceel met een poort wordt afgesloten, zo oordeelde het Hof Amsterdam. De eisen liggen hoog: het perceel ‘afsluiten’ met een heg die doordringbaar is, wordt niet gezien als een daad van inbezitneming volgens een arrest van het Hof Den Bosch. Als over hekwerk heengestapt kan worden, is het perceel nog steeds eenvoudig te betreden en is ook geen sprake van inbezitneming, zo oordeelde het Hof Den Bosch in een ander arrest. Ondoordringbaarheid van de perceelsafscheiding en daarmee een onbetreedbaar perceel is dus noodzakelijk.

Ondubbelzinnig bezit

Bovendien moet sprake zijn van ondubbelzinnig bezit. Dat wil zeggen dat de machtsuitoefening met betrekking tot de zaak moet duiden op de machtsuitoefening als eigenaar. Als de machtsuitoefening in een andere hoedanigheid wordt verricht, bijvoorbeeld als huurder of pachter, is zelden sprake van ondubbelzinnig bezit. Zo kan het gebruiken van een strook grond als tuin, afgesloten door een hoge heg, duiden op gebruik als eigenaar, maar ook op gebruik als huurder. De huurder kan namelijk menen dat hij op grond van de huurovereenkomst met betrekking tot aangrenzende percelen ook tot het gebruik van dat stuk grond gerechtigd is. A-G Rank Berenschot heeft in een duidelijke conclusie onder andere over ondubbelzinnig bezit geschreven. Van belang is dat als op enig moment dubbelzinnig bezit omslaat naar ondubbelzinnig bezit (bijvoorbeeld door aankoop van het gehuurde perceel) soms een succesvol beroep kan worden gedaan op verjaring volgens de Hoge Raad.

Overigens bieden niet alleen de handelingen die op het perceel zijn verricht aanknopingspunten voor de vraag of sprake is van ondubbelzinnig bezit. Andere omstandigheden kunnen ook een belangrijke rol spelen. Zo heeft het Hof Den Haag bijvoorbeeld van belang geacht dat de betreffende overheid op het perceel altijd ongehinderd werkzaamheden kon uitvoeren en het onderhoud ook altijd zelf uitvoerde. Het zou nu volgens het Hof Den Haag juist bij eigendomspretenties passen dat het volledige onderhoud door de gebruiker zou worden uitgevoerd.

Correspondentie is ook een bron waaruit kan blijken dat de machtsuitoefening vanuit een andere hoedanigheid dan bezitter wordt gedaan. Als bijvoorbeeld uit een brief blijkt dat de betreffende gebruiker percelen bewerkt in de veronderstelling dat daar een pachtovereenkomst aan ten grondslag ligt, dan is geen sprake van ondubbelzinnig bezit. Ook het vragen van toestemming aan de eigenaar om het perceel te mogen gebruiken is een aanwijzing dat de gebruiker niet pretendeert eigenaar te zijn. Uiteraard kan ook uit getuigenverklaringen blijken dat het bezit niet in de hoedanigheid van eigenaar plaatsvond.

Ten slotte is ook een afwijkend vonnis van de Rechtbank Rotterdam het bespreken waard. In die zaak had een huurder een stuk gemeentegrond in bezit genomen. Van belang is dat de verhuurder niet de gemeente was, maar een derde. Omdat bezit ook middellijk (dus indirect) kan plaatsvinden, komt de rechtbank tot de conclusie dat de huurder de gemeentegrond voor zijn verhuurder in bezit had genomen. De verhuurder was dus na verstrijken van de verjaringstermijn de gelukkige eigenaar van een extra strook grond geworden. Voor zover ons bekend heeft deze uitspraak geen navolging gehad.

Conclusie

Eerder constateerden we al dat een burger van goeden huize moet komen om op basis van bezitsdaden een succesvol beroep te kunnen doen op eigendomsverkrijging door verjaring van overheidsgrond. Dit blijkt ook het geval te zijn voor het aantonen van ondubbelzinnig bezit, indien de burger een aangrenzend perceel niet als eigenaar gebruikt.

< Naar overzicht