"De rechter constateerde vervolgens dat de vordering van gedaagde nog niet opeisbaar was. Door het ontbreken van een opeisbare vordering, mocht de leverancier de betonleveranties niet opschorten."

Op 8 september jl. heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland geoordeeld over de vraag of een leverancier van betonmortel de leveranties aan zijn opdrachtgever stop mocht zetten zolang de prijsverhoging die zij in rekening had gebracht niet zou worden voldaan.

In de tekst van de overeenkomst die door de opdrachtgever was opgesteld, was een prijsvastbeding opgenomen. Ook in de algemene voorwaarden van de opdrachtgever was bepaald dat de prijzen vast waren. Een beroep op kostenverhogende omstandigheden op basis van 7:753 BW of 47 UAV 2012 of 44 UAV GC door de wederpartij (leverancier) was volgens de algemene voorwaarden van opdrachtgever alleen mogelijk als ook de opdrachtgever zélf een dergelijk beroep zou kunnen doen jegens zijn principaal. Met andere woorden: alleen als in de hoofdovereenkomst een prijsstijging zou kunnen worden doorgerekend, was een verhoging mogelijk van de prijzen in de overeenkomst met de leverancier van (in dit geval) betonmortel.

De leverancier verwees vervolgens echter naar haar eigen algemene voorwaarden. Daarin was juist een bepaling opgenomen dat kostenstijgingen aan de koper konden worden doorberekend. In reactie op deze verwijzing reageerde de opdrachtgever vervolgens door nogmaals te verwijzen naar haar algemene voorwaarden, waarbij zij stelde dat de voorwaarden parallel naast elkaar zouden gelden en dat bij tegenstrijdigheid het Nederlands recht van toepassing zou zijn.

Toen de leverancier levering vervolgens opschortte, startte de opdrachtgever een kort geding, waarin zij nakoming van de overeenkomst vorderde.

De voorzieningenrechter boog zich allereerst over de tegenstijdigheid van de voorwaarden. Zij volgde de uitleg van opdrachtgever, dat in geval van tegenstrijdigheid van beide algemene voorwaarden, de voorwaarden van geen van beide partijen gelden. Het geschil over de vaste of eenzijdig aan te passen prijs, moet in dat geval worden beantwoord aan de hand van het Nederlands recht.

De rechter constateerde vervolgens dat de vordering van gedaagde nog niet opeisbaar was. Door het ontbreken van een opeisbare vordering, mocht de leverancier de betonleveranties niet opschorten.

Eerst ter zitting deed de leverancier nog een beroep op onvoorziene omstandigheden (6:258 BW). Die vordering was echter te laat ingesteld en leende zich bovendien niet voor een kort geding.

De conclusie was derhalve dat de betonleverancier tot nakoming verplicht was.

Voor de goede orde merken wij op dat deze uitspraak geen antwoord geeft op de vraag of prijsstijgingen aangemerkt konden worden als een onvoorziene omstandigheid, maar alleen op de vraag of de betonleverancier haar verplichting om te leveren mocht opschorten. Bij gebrek aan een opeisbare vordering, mocht dit dus niet.

 

 

< Naar overzicht