Blog Door mr. J.M. (Jolanda) van Koeveringe-Dekker

Op 30 januari 2018 heeft het Europese Hof van Justitie een belangrijk arrest gewezen voor de Nederlandse rechtspraktijk in het omgevingsrecht. In dit arrest heeft het Hof van Justitie namelijk – naar aanleiding van zogenaamde prejudiciële vragen van de Nederlandse rechter – geoordeeld dat alle nationale wetgeving die van toepassing is op verlening van diensten, waaronder ook detailhandel kan worden gerekend, valt onder de Europese Dienstenrichtlijn. Dat geldt dus ook voor bestemmingsplannen.

Het hof gaat in op de vraag of die constatering betekent dat in een bestemmingsplan geen verbod meer mag worden opgelegd om, zoals in de kwestie aan de orde was, in een winkelgebied buiten het stadscentrum een bepaalde vorm van detailhandel uit te oefenen (schoenen en kleding). De gemeente Appingedam – één van de betrokken partijen bij de uitspraak – had dat verbod in het bestemmingsplan opgenomen, met het oog op de leefbaarheid van het stadscentrum en tot het voorkomen van leegstand in binnenstedelijk gebied (dus in het belang van een goede ruimtelijke ordening).

Het hof oordeelt in dat verband dat een dergelijk verbod toelaatbaar is, mits het voldoet  aan de drie in artikel 15 lid 3 van de Dienstenrichtlijn genoemde voorwaarden van non-discriminatie, noodzakelijkheid en evenredigheid. Het is aan de nationale rechter om dit te toetsen.

Het hof stelt in aanvulling daarop nog dat een dergelijk verbod mogelijk door de beugel kan, als duidelijk gemaakt kan worden dat het dient ter bescherming van het stedelijk milieu. Dat kan worden gezien als een dwingende reden van algemeen belang die een dergelijke territoriale beperking rechtvaardigt.

Het belang voor de rechtspraktijk van deze uitspraak is groot want tot dusver werd er in de rechtspraak (van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) vanuit gegaan dat de Dienstenrichtlijn juist niet van toepassing was op detailhandel en bestemmingsplannen. Het betekent dus een directe noodzaak om bepaalde verboden/territoriale beperkingen goed te motiveren aan de hand van de drie genoemde beginselen.

Het hof oordeelde bovendien dat dit ook geldt voor niet grensoverschrijdende situaties. Ook dat is van belang voor de rechtspraktijk, dus het arrest ziet ook op louter Nederlandse situaties.

In het arrest ging het Hof van Justitie ook in op een andere Nederlandse kwestie namelijk de vraag of een gemeente leges mag vragen voor de aanleg van glasvezelkabels. Het hof oordeelt op dat punt dat zulke leges niet vallen onder de Dienstenrichtlijn, omdat de leges worden aangemerkt als een belasting en juist deze heffing valt onder een uitzonderingsrichtlijn op het gebied van elektronische communicatie. Dat betekent ook dat zulke heffingen of vergoedingen alleen maar mogen worden gevraagd als die vallen onder de Machtigingsrichtlijn op het gebied van elektronische communicatie.

mr. J.M. (Jolanda) van Koeveringe-Dekker

mr. J.M. (Jolanda) van Koeveringe-Dekker

Bestuursrecht, Omgevingsrecht, Contractenrecht, Su...

Over de auteur

Mr. J.M. (Jolanda) van Koeveringe-Dekker studeerde in 1988 af aan de Universiteit Leiden. Sinds die tijd is ze actief op het grensvlak bestuurs- en civielrecht.
< Naar overzicht