Blog Door mr. drs. J.J. (Jan) Jacobse

Eén van de hete hangijzers in het overheidsprivaatrecht is de bevoegdhedenovereenkomst. In een dergelijke overeenkomst maakt de overheid afspraken over het gebruik van publiekrechtelijke bevoegdheden. Daarbij kan zij ook voorwaarden stellen, bijvoorbeeld aan het vaststellen van een bestemmingsplan. Alsdan geldt de (begrijpelijkerwijs strenge) eis dat een dergelijke overeenkomst slechts kan worden aangegaan indien en voor zover de wet daartoe ruimte laat. In een concreet geval moet dus worden bezien of de betreffende van toepassing zijnde wet (in het geval van voorwaarden aan een bestemmingsplan de Wro) de gestelde voorwaarden wel toelaat. Bij doelgebonden bevoegdheden zullen de gestelde voorwaarden ook het doel moeten (kunnen) dienen, waarvoor de desbetreffende bevoegdheid door de wet is gegeven. Dat is vooral een kwestie van wetshistorische interpretatie.

In een arrest dat de Hoge Raad op 24 maart 2017 (ECLI:NL:HR:2017:483) heeft gewezen, is de vraag aan de orde of een bevoegdhedenovereenkomst die was aangegaan in het kader van de Ruimte voor Ruimte (RvR-regeling), wel toegestaan was, nu de gemeente medewerking afhankelijk had gesteld van bovengemeentelijke belangen, althans dat stelde de projectontwikkelaar. De gemeente had planologische medewerking door middel van de vaststelling van een bestemmingsplan afhankelijk gesteld van onder andere de sloop van stallen en de intrekking van milieurechten buiten de gemeentelijke grenzen.

De Hoge Raad geeft in een principieel wetshistorisch betoog aan dat bovenstaande voorwaarde is toegestaan. Immers, zo overweegt de Hoge Raad, de gemeente dient in het kader van het stelsel van de Wro bij het nemen van planologische maatregelen mede rekening te houden met het beleid van rijk en provincie en met de uitwerking daarvan in het bovengemeentelijke planologische kader van de provincie. Door dat beleid wordt het mogelijk om binnen de gestelde voorwaarden woningbouw toe te staan, waar de gemeente anders, op basis van dat beleid, in beginsel medewerking had behoren te weigeren. De Ruimte voor Ruimte-regeling komt er op neer dat een verbetering buiten de gemeentegrenzen publiekrechtelijk kan worden verdisconteerd. Dat zo zijnde mag andersom, civielrechtelijk, ook de voorwaarde worden gesteld dat er sprake moet zijn van een dergelijke verbetering in de gemeente óf buiten de gemeente wil de gemeente publiekrechtelijk meewerken.

Met dit arrest zoekt de Hoge Raad expliciet aansluiting bij de rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (vergelijk: ABRvS 26-09-2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8317; ABRvS 26-04-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1106; ABRvS 20-07-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2042). Het arrest laat zien dat hoewel het bij bevoegdhedenovereenkomsten aankomt op “scherp snijden”, er soms meer mogelijk is dan op het eerste gezicht lijkt. In ieder geval is nu duidelijk dat de overweging in het arrest Alkemade/Hornkamp (HR 03-04-1998, ECLI:NL:HR:1998:AN5655): “dat de bevoegdheden die de Wro aan de gemeente verleent, alleen strekken tot de behartiging van haar planologische belangen” niet territoriaal is bedoeld (zie ook 3.6 van de conclusie van AG Keus bij dit arrest).

 

mr. drs. J.J. (Jan) Jacobse

mr. drs. J.J. (Jan) Jacobse

Aansprakelijkheidsrecht, Bestuursrecht, Bouwrecht,...

Over de auteur

Mr. drs. J.J. (Jan) Jacobse studeerde in 1995 af aan de Universiteit Leiden. Tijdens zijn studie heeft hij zich gespecialiseerd in de bijzondere positie van de overheid binnen ons juridisch stelsel. Dat is zijn passie gebleven. Daarom werkt hij vooral voor gemeenten, waterschappen, andere overheden en hun verzekeraars.
< Naar overzicht