Afspraken worden voortdurend gemaakt. Als het echter gaat om afspraken die gemaakt worden met een persoon namens een bedrijf of een overheid, doet zich regelmatig de vraag voor of die rechtspersoon wel rechtsgeldig is vertegenwoordigd en zo dat niet het geval is, of een beroep op schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid gedaan kan worden.
Die vraag was recentelijk onderwerp van een arrest dat de Hoge Raad heeft gewezen. In die zaak speelde het volgende:
Een advocatenkantoor uit Spanje verricht werkzaamheden voor een Nederlandse ondernemer, die via een Spaanse vennootschap (BFFI) drie sportscholen in Spanje exploiteert. Als de BFFI op het randje van faillissement staat, draagt de ondernemer zijn aandelenbelang in die vennootschap over aan de Nederlandse vennootschap Unisphere Holdings NV. Het advocatenkantoor belt vervolgens met een bestuurder van Unisphere om duidelijkheid te krijgen over de nog openstaande facturen. De Spaanse advocaat geeft in het telefoongesprek aan dat hij “niet van plan is zijn rekeningen naar een failliete vennootschap te sturen”. Volgens de advocaat antwoordde de bestuurder daarop dat “het in orde komt”. De inhoud van dit telefoongesprek wordt bevestigd door enkele e-mails en verklaringen. Als puntje bij paaltje komt, worden de facturen echter niet betaald en start het advocatenkantoor een rechtszaak tegen Unisphere.
In de procedure is de vraag aan de orde of de bestuurder en/of Unisphere zich borg hebben gesteld en daarom de onbetaald gebleven, aan BFFI gerichte facturen van het advocatenkantoor moeten voldoen. De rechtbank oordeelt dat de bestuurder niet persoonlijk aansprakelijk is, maar Unisphere wél de facturen moet betalen. Het hof denkt hier anders over en stelt Unisphere toch nog in het gelijk: er is geen borgstelling tot stand gekomen. Daartoe overweegt het Gerechtshof Amsterdam allereerst dat uit het telefoongesprek niet is gebleken dat het advocatenkantoor met Unisphere borgstellingsafspraken heeft gemaakt. Daarnaast kon het advocatenkantoor volgens het hof ook geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan de telefoongesprekken en de e-mails met betrekking tot de borgstelling, zowel niet door het toedoen van Unisphere als door feiten en omstandigheden die voor risico van Unisphere komen.
De Hoge Raad maakt met dat oordeel van het hof korte metten. De Hoge Raad geeft aan dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een bestuurder voortvloeit uit de wet. De vertegenwoordigingsbevoegdheid van een bestuurder staat dus volledig los van aan de vennootschap toerekenbare schijn.
De Hoge Raad vervolgt dat het hof wellicht bedoeld heeft te oordelen dat de bestuurder niet als bestuurder van Unisphere heeft gehandeld, maar zichzelf persoonlijk als borg heeft verbonden. Met andere woorden: dan is de vraag namens wie de bestuurder heeft gehandeld. Dat is een wezenlijk andere vraag dan de vraag of de bestuurder Unisphere bevoegd heeft vertegenwoordigd.
Indien het hof bedoelde te oordelen over de vraag namens wie de bestuurder handelde, had het hof moeten toetsen aan de maatstaf ”wat de partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten afleiden”. Het Hof heeft in dit geval echter (onterecht) getoetst aan de maatstaf voor de toerekenbare schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid.
Voorop staat dus dat een bestuurder altijd bevoegd is om zijn vennootschap te vertegenwoordigen. Of hij dit ook daadwerkelijk doet of dat hij voor zich persoonlijk handelt, moet uit de verklaringen en gedragingen blijken. Daarbij wordt dus niet gekeken naar de aan de vennootschap toerekenbare schijn.
Meer weten? Neem gerust contact op met mr. Edwin Bregonje of mr. Sietske Delen.