Een aanbestedende dienst beoordeelt de geschiktheid van ondernemers vaak aan de hand van referenties. Toch levert de beoordeling van dit soort referenties regelmatig discussie op. Mogen niet voltooide projecten meetellen? Wat te doen met een referentieproject dat in combinatie is uitgevoerd, terwijl slechts één van de combinanten heeft deelgenomen aan de aanbesteding?
Of een ingediende referentie aan de eisen voldoet, hangt sterk af van de vraag hoe de referentie-eis in de aanbestedingsdocumenten is geformuleerd. Vaak kan onduidelijkheid worden voorkomen door vooraf heldere keuzes te maken. Zo kan een aanbestedende dienst bijvoorbeeld bepalen dat het moet gaan om opgeleverde werken. Tegelijkertijd is het bij raamovereenkomsten gebruikelijk om uit te gaan van het gefactureerde bedrag ten tijde van de aanmelding (of inschrijving). Bij projecten die in combinatie of met derden zijn uitgevoerd wordt vaak bepaald dat alleen het eigen aandeel in het project voor de referentie mag meetellen.
Soms moet toch de rechter eraan te pas komen om uitleg te geven aan de gestelde eisen in de aanbestedingsdocumenten. De rechter gebruikt daarbij de zogenaamde CAO-norm. Deze norm komt er op neer dat bij de uitleg van aanbestedingsdocumenten de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van doorslaggevende betekenis zijn.
Recent ontstond een geschil over de “ouderdom” van een referentie. Aanleiding was een aanbesteding van het Havenbedrijf Amsterdam voor de realisatie van een nieuwe kademuur. Op basis van de aanbestedingsdocumenten dienden gegadigden een referentiewerk over te leggen dat binnen een periode van vijf jaar voorafgaand aan de uiterste termijn van ontvangst van de inschrijving was opgeleverd (dit betekende in dit geval dat het referentiewerk op of na 1 december 2012 opgeleverd diende te zijn) en waarbij sprake was van realisatie van een kademuur van tenminste 250 meter. Een van de inschrijvers diende als referentie een project in dat reeds in 2008 was opgeleverd. In 2012 was voor dit project echter nog een aanvullende opdracht verleend, waarbij de kade met 205 meter was verlengd. De oplevering van het aanvullende deel vond plaats in 2013. De inschrijver stelde dat het opgegeven referentie werk fysiek en technisch gezien één integraal geheel betrof. De aanvullende opdracht was bij de oorspronkelijke opdracht in 2008 “als fase” voorzien. De inschrijver beriep zich vervolgens op de definitie van het begrip “werk” in de aanbestedingswet:
“het product van het geheel van bouwkundige of civieltechnische werken dat ertoe bestemd is als zodanig een economische of technische functie te vervullen”
De inschrijver stelde dat het gehele referentiewerk moest worden aangemerkt als één werk en dat de referentie – als geheel – voldeed aan de eisen. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam ging daarin niet mee. De voorzieningenrechter overwoog - onder verwijzing naar de hiervoor reeds aangehaalde cao-norm – dat het bij referenties gaat om de beoordeling van de technische bekwaamheid van de inschrijver. De referentieperiode van 5 jaar dient ertoe om te voorkomen dat de ervaring die een inschrijver voor de opdracht nodig heeft, verouderd is. De rechter oordeelde om die reden dat het reeds in 2008 opgeleverde werk buiten de referentieperiode viel.
De uitspraak laat zien dat de rechter het begrip “werk” anders toepast als het gaan om referenties dan wanneer het gaat om de vraag of een bepaalde opdracht aanbestedingsplichtig is (waarbij het begrip “ruim” wordt uitgelegd). Bij referenties gaat het er om dat een ondernemer over voldoende recente ervaring beschikt.
Meer weten? Neem gerust contact op met mr. Marjo Meeuwsen-Dek of mr. Edwin Bregonje.