Exploitant escape room aansprakelijk na val deelnemer?
Het is momenteel een populair uitje: de escape room. Een escape room is een ruimte waaruit je in teamverband moet proberen te ontsnappen na een aantal raadsels te hebben opgelost. Een escape room mag dus best uitdagingen bevatten, maar hoe uitdagend mag de escape room zijn?
In een recent vonnis heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant zich hierover uitgelaten. Na toepassing van de zogenaamde gevaarzettingsleer, de leer die ziet op potentieel gevaarlijke situaties, zijn de exploitanten vervolgens aansprakelijk bevonden voor schade door letsel als gevolg van een val van een trap.
De rechtbank heeft bij de beoordeling gebruik gemaakt van de gevaarzettingscriteria uit het belangrijke Kelderluik-arrest van de Hoge Raad. Deze criteria danken hun naam aan een zaak uit 1966 waarin een cafébezoeker in een kelder is gevallen nadat de bezorger van Coca Cola het kelderluik van het café had laten openstaan.
De escape room-zaak
Tijdens een bedrijfsuitje werden de deelnemers aan het escape room-spel in teams ingedeeld. Een van de deelnemers was een man van 63 jaar, die met de collega’s in zijn team bezig was te ontsnappen. Aangekomen in de laatste ruimte kon met een code een traliehek worden opengemaakt waarachter zich een trap naar beneden bevond.
Het onderste deel van de trap stond haaks op het bovenste deel, en waar de trap knikte zat een overgangsplatform(pje). Het trapgat was gevuld met nepmist en hel licht, hetgeen het zicht belemmerde. Twee collega’s gingen de man voor naar beneden, maar de man kwam val en heeft hierbij een gecompliceerde beenbreuk opgelopen.
De man spreekt de exploitanten van de escape room aan uit hoofde van onrechtmatige daad. Als uitleg aangaande de toedracht geeft de man aan dat hij bij het afdalen puur afging op zijn collega’s, omdat hij niets kon zien door de mist en het licht. Aan het einde van het eerste deel van de trap hield de leuning opeens op, dus hij dacht dat hij al beneden was, waardoor hij zich verstapt heeft en ten val is gekomen.
Het verwijt dat hij de exploitanten maakt is dat niet is gewaarschuwd voor deze onbekende en onveilige situatie, bestaande uit een uit twee delen bestaande trap welke delen haaks op elkaar staan. Dit in combinatie met het ontbreken van een armleuning ter plaatse waar het platform zich bevond en in een situatie waarin het zicht vrijwel onmogelijk werd gemaakt. Maatregelen waren eenvoudig mogelijk geweest; de armleuning had bijvoorbeeld naar beneden toe door kunnen blijven lopen, of er had minder mistontwikkeling moeten plaatsvinden in de ruimte.
De exploitanten zijn het er niet mee eens. Zij stellen onder meer dat er duizenden deelnemers voor zijn gegaan die niet zijn gevallen, en dat er een algemene veiligheidsinstructie is gegeven voorafgaand aan de deelname. Ook hangen er nog twee borden met veiligheidsinstructies.
De rechtbank oordeelt dat de relevantie van de veiligheidsborden niet helder is, want de exploitanten hebben niet aangegeven wat er op die borden stond.
De Kelderluik-criteria in de escape room-zaak
De Kelderluik-criteria a t/m d, die de rechtbank vervolgens aanlegt en toepast op de situatie in de escape room, heb ik hieronder aan de hand van het vonnis ingevuld als een soort invul-oefening.
a. Hoe waarschijnlijk is het dat iemand niet de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht neemt?
Rechtbank: de instructie van de exploitanten had tot gevolg dat deelnemers verwachtten dat zij speurwerk gingen verrichten in een spannende, sprookjesachtige omgeving, waarbij een angstige sfeer werd gecreëerd met licht- en geluidseffecten. De deelnemers kregen echter niet te horen dat zij bedacht dienden te zijn op fysieke bedreigingen in de vorm van een potentieel gevaarlijke, gebouwelijke situatie. Bijzondere oplettendheid bij het afdalen van de trap mocht dan ook van de man niet worden verwacht.
De door de exploitanten gecreëerde omgeving van de trap had een desoriënterende werking, als gevolg van licht en geluid. Het veilig betreden van de (steile) trap werd hierdoor extra bemoeilijkt, en vergt de volle aandacht van de deelnemers. Bij gebreke van voldoende zicht daalde de man vlak achter zijn voorganger af en zag hierdoor het platvorm niet in het donker. Het is goed voorstelbaar dat de man dacht dat hij beneden was bij het bereiken van het platform, omdat de trapleuning eindigde.
b. Hoe groot is de kans dat uit deze niet-inachtneming een ongeval ontstaat?
Rechtbank: de kans op een ongeval is zeker niet uitzonderlijk, wanneer in deze situatie niet oplettend wordt gehandeld. Dat duizenden mensen geen ongeluk zouden hebben gehad, zoals de exploitanten stellen, doet er niet aan af dat een ongeval in deze situatie niet uitzonderlijk is wanneer men niet oplettend is.
c. Wat is dan naar verwachting de ernst van de gevolgen van zo’n ongeval?
Rechtbank: het is een feit van algemene bekendheid dat een val van een trap letsel kan veroorzaken, waarbij beenbreuk geen uitzonderlijk letsel is.
d. Hoe bezwaarlijk is het om passende maatregelen te nemen?
Rechtbank: eiser heeft onbetwist gesteld dat adequate, op het gevaar toegespitste waarschuwingen ontbraken. Veiligheidsvoorzieningen die later zijn aangebracht, ontbraken evenwel op het moment van het ongeval. Het niveau van desoriënterende, veiligheid verminderende, factoren zoals licht en geluid, had lager kunnen zijn. Deze voorzieningen zijn niet bezwaarlijk om te treffen.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank de exploitanten aansprakelijk bevonden voor de schade van de deelnemer.
Nog geen medische eindtoestand
De rechtbank is het eens met de stelling van de man dat er bij hem nog geen ‘medische eindtoestand’ is vast te stellen. Hierbij slaat de rechtbank acht op een rapport van een arts die dat heeft verklaard. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank nog geen uiteindelijk schadebedrag kan toewijzen.
Wel wijst de rechtbank alvast een bedrag aan immateriële schadevergoeding toe van € 3.000,- en € 1.216,70 ter zake van materiële schadevergoeding wat betreft posten die al vaststaan.
Voor het restant van de schade wordt de zaak verwezen naar de schadestaatprocedure.
In welke gevallen kunnen de Kelderluik-criteria nog meer van betekenis zijn?
Deze escape room-zaak en het Kelderluik-arrest gingen over algemene verkeers- en veiligheidsnormen. De criteria uit de uitspraken zijn echter ook relevant voor andere categorieën van aansprakelijkheid waarin de gevaarzettingsleer aan de orde is, zoals
Medische aansprakelijkheid
Bijvoorbeeld het Hoge Raad arrest van 13 januari 1995 met roepnaam ‘patiënt onder narcose valt uit bed’ .
Overheidsaansprakelijkheid (al dan niet in verband met toezichthoudende taken)
Zoals de zaak over de vuurwerkramp waarbij de Staat door de Hoge Raad niet aansprakelijk werd geacht. Uit de rechtspraak volgt overigens dat aansprakelijkheid van de overheid als toezichthouder slechts aan de orde is voor zover ook nog is voldaan aan het ‘struikelende broodbezorger-criterium’ uit de uitspraak van de Hoge Raad van 22 november 1974. Dat komt erop neer dat actie mag worden verlangd wanneer het gevaar tot het bewustzijn van degene die ermee bekend is, is doorgedrongen.
Aansprakelijkheid van de wegbeheerder
De aansprakelijkheid van de wegbeheerder wordt vaak beoordeeld aan de hand van artikel 6:174 BW. Dit artikel over opstalaansprakelijkheid is een risico-aansprakelijkheid, wat betekent dat een partij in principe aansprakelijk is als is aangetoond dat de opstal (in dit geval de weg) gebrekkig is. Recentelijk heeft het Gerechtshof Amsterdam een zaak beslist over aansprakelijkheid van de beheerder van een weegbrug. Het hof beoordeelde ook deze vorm van aansprakelijkheid aan de hand van de Kelderluik-criteria.
Aansprakelijkheid van de bank
In 2015 heeft de Hoge Raad zich bijvoorbeeld gebogen over de Ponzi-zwendel waarbij de vraag was hoever de zorgplicht van de bank jegens gedupeerden strekte. De discussie rondom het gevaarbewustzijn (broodbezorger-criterium) is niet tot volle wasdom gekomen, maar de Hoge Raad lijkt gezien diens overwegingen op grond van de zorgplicht meer te verwachten van een bank dan van een toezichthouder. De gedachte hierachter is dat een bank jegens specifieke personen een zorgplicht kan hebben op grond van deskundigheid en de maatschappelijke rol die de bank speelt.
Beroepsfouten
Als voorbeeld kan in dit kader worden genoemd het arrest van de Hoge Raad waarin het ging over het handelen van een externe controlerende accountant vanuit zijn betrokkenheid bij de gefailleerde verzekeraar Vie d’Or.
Conclusies
Gezien de wijze waarop de rechtbank zich in de escape room-zaak heeft beziggehouden met de vaststelling van de feiten en de beoordeling van de gestelde aansprakelijkheid geeft het Kelderluik-arrest anno 2017 nog altijd houvast bij de beoordeling van de aansprakelijkheid.
De Kelderluik-criteria lijken een handige ‘invul-oefening’, maar daarmee zijn we er in veel gevallen nog niet. De hierboven genoemde specifieke rechtsgebieden binnen het aansprakelijkheidsrecht kennen hun eigen, specifieke normen. Te wijzen valt op het bewustzijnscriterium uit het ‘broodbezorger’-arrest bij toezichthouderaansprakelijkheid en op de specifieke beroepsaansprakelijkheidsnorm van de redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot.
Kortom, het Kelderluikarrest is een belangrijk basisarrest, maar het is van belang om elke aansprakelijkheidszaak te benaderen vanuit een breder spectrum, om te voorkomen dat andere relevante criteria over het hoofd worden gezien.