Het is belangrijk dat een aanbestedende dienst zorgvuldig nagaat of een aanbieding van den inschrijver wel voldoet aan het Programma van Eisen. Het accepteren van een product dat afwijkt van de voorgeschreven technische specificaties, is onrechtmatig, jegens andere inschrijvers. De Rechtbank Midden Nederland wees hierover op 30 december 2020 een interessant vonnis.
De gemeente Utrecht had in 2018 een Europese aanbestedingsprocedure georganiseerd die ziet op het plaatsen van haltevoorzieningen (waaronder abri’s), vrijstaande reclamevitrines en billboards en het recht om deze objecten te exploiteren door het aanbrengen van reclame. De gemeente had na de beoordeling van de inschrijvingen de opdracht voorlopig gegund aan Reclame Bureau Limburg B.V. (hierna “RBL”). De inschrijving van JCDecaux was op de tweede plaats geëindigd. JCDecaux had het voorlopig gunningsvoornemen in kort geding aangevochten, maar is door de voorzieningenrechter in het ongelijk gesteld.
Nadat de gemeente Utrecht de opdracht definitief aan RBL had gegund en met haar een concessieovereenkomst had gesloten, is RBL begonnen met het plaatsen van de abri’s.
JCDecaux constateerde vervolgens dat één van de modellen niet voldeed aan het Programma van Eisen. Volgens het Programma van Eisen moest het zitelement namelijk “zwevend” zijn bevestigd aan de constructie. JCDecaux startte vervolgens een bodemprocedure tegen de gemeente Utrecht.
In het kader van die procedure ging de rechter na hoe de eis uit het Programma van Eisen moet worden uitgelegd. Daarbij toetste de rechter op welke manier de behoorlijk geïnformeerde en oplettende inschrijver de eis uit het Programma van Eisen heeft begrepen. Het komt daarbij aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven uit de bewoordingen volgt, gelezen in het licht van de gehele tekst van in beginsel alle aanbestedingsstukken. Dit is overigens inmiddels vaste jurisprudentie.
De rechter komt tot de conclusie dat het zitelement van het door RBL aangeboden model steunt op de vloer en daardoor niet lijkt de hangen/zweven. De gemeente had daarom de inschrijving van RBL ongeldig moeten verklaren. De rechter gaat vervolgens na wat er zou zijn gebeurd als de gemeente de inschrijving van RBL ongeldig zou hebben verklaard en trekt de conclusie dat in dat geval JCDecaux de winnaar van de aanbesteding zou zijn geweest.
De rechtbank concludeert dat de gemeente onrechtmatig tegenover JCDecaux heeft gehandeld door de inschrijving van RBL niet ongeldig te verklaren en de opdracht niet aan JCDecaux te gunnen. Wanneer er niet onrechtmatig zou zijn gehandeld dan had JCDecaux daardoor omzet genoten, die zij nu misloopt. De door JCDecaux gevorderde veroordeling tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat, wordt toegewezen.
Ook deze zaak laat duidelijk zien dat een aanbestedende dienst onrechtmatig handelt als zij een overeenkomst sluit met een inschrijver die niet voldoet aan de eisen. De rechtbank kwam in een eerdere zaak tot een vergelijkbare conclusie. Zie in dit verband de uitspraak die eveneens in deze nieuwsbrief wordt behandeld. Wanneer een inschrijver niet voldoet aan het Programma van Eisen en een aanbestedende dienst tóch een overeenkomst met deze inschrijver sluit, dan loopt de aanbestedende dienst het risico dat een andere (afgewezen) inschrijver aanspraak kan maken op een schadevergoeding.