"De coronacrisis vormt volgens de voorzieningenrechter “zeker een uitzonderlijke omstandigheid die geen van partijen heeft kunnen voorzien"

Het zijn de afgelopen maanden misschien wel de meest gestelde juridische vragen. Kwalificeert corona als een vorm van overmacht (in de zin van artikel 6:75 BW) of als een onvoorziene omstandigheid (in de zin van artikel 6:258 BW)? Beide zeer terechte vragen, maar de omstandigheden waarin we zijn komen te verkeren vanaf maart van dit jaar waren dusdanig bijzonder, dat er geen panklare (juridische) antwoorden op deze vragen waren.

Inmiddels zijn we enige tijd verder en hebben er de nodige kort geding procedures plaatsgevonden waarin bovenstaande vragen vanzelfsprekend veelvuldig aan bod zijn gekomen. Bijvoorbeeld in de huursector. Zie in dat kader het artikel Meer rechtspraak over de betaling van huur door horecaondernemers tijdens de Coronacrisis van onze collega’s Joke Mikes, Lizelotte de Hoog en Marlies Kool. In de uitspraak waar in dat artikel over wordt gesproken, kwam de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het “in de rede ligt” om de coronacrisis als een onvoorziene omstandigheid te kwalificeren.

Recent is ook door de Rechtbank Amsterdam een uitspraak gewezen waarin de coronacrisis een rol speelde. In die uitspraak was de Rechtbank Amsterdam zeer stellig in haar oordeel omtrent het uitzonderlijke karakter van de coronacrisis.

In deze zaak hadden twee professionele vastgoedbeleggers in december 2019 een koopovereenkomst gesloten waarbij de ene partij (Coltavast) twee objecten zou verkopen aan de andere partij (Metropop). De levering van deze objecten zou uiterlijk
31 maart 2020 plaatsvinden.

Vanwege de uitgebroken coronacrisis krijgt Metropop de financiering niet tijdig rond. Belangrijk om hierbij te vermelden is, dat Metropop geen financieringsvoorbehoud had gemaakt. Metropop verzoekt Coltavast om uitstel van de leveringsdatum, maar Coltavast gaat hier niet mee akkoord en start daarop een kort geding waarin zij nakoming van de koopovereenkomst vordert.

Als verweer tegen de vordering tot nakoming stelt Metroprop dat het feit dat zij de overeenkomst niet na is gekomen – zij heeft immers niet afgenomen op 31 maart 2020 omdat zij de financiering niet rond heeft gekregen – geen toerekenbare tekortkoming oplevert. Metropop beroept zich in dat kader zowel op overmacht, als op onvoorziene omstandigheden.

De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van het beroep op overmacht (artikel 6:75 BW), dat daarvoor is vereist dat de tekortkoming niet is te wijten aan de schuld van (in dit geval) Metropop en die tekortkoming ook niet op grond van de wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor haar risico komt. Om het beroep op overmacht te rechtvaardigen, moet de belemmering de prestatie zelf betreffen. Van overmacht wordt niet gesproken, indien door een later ingetreden verandering van de omstandigheden het aanvankelijk bestaande evenwicht tussen de wederzijdse prestaties wordt verbroken.

In het onderhavige geval is de prestatie zelf, namelijk de levering van het onroerend goed, echter niet belemmerd. De notariële handelingen die nodig waren voor de levering van de objecten konden immers ‘gewoon’ plaatsvinden. De voorzieningenrechter oordeelt dan ook dat het niet van belang is of het verkrijgen van de financiering door de coronacrisis bemoeilijkt is voor Metropop. Dit is namelijk een omstandigheid die voor rekening van koper dient te blijven, aldus de voorzieningenrechter.

Nu Metropop als professionele partij is aan te merken en zij bewust het risico heeft genomen om de overeenkomst aan te gaan zonder financieringsvoorbehoud te maken, heeft zij daarmee ook de kans aanvaard dat zij geen financiering zou kunnen verkrijgen en toch zou moeten nakomen. Reden waarom zij geen beroep kan doen op overmacht indien zij de  benodigde financiering niet kan verkrijgen.

Ten aanzien van het beroep op onvoorziene omstandigheden (ex artikel 6:258 BW) overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Indien sprake is van onvoorziene omstandigheden kan de rechter op vordering van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden als de onvoorziene omstandigheden van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst kan worden verwacht. Het is vaste rechtspraak dat een beroep op onvoorziene omstandigheden slechts in uitzonderlijke gevallen wordt aangenomen.

De coronacrisis vormt volgens de voorzieningenrechter “zeker een uitzonderlijke omstandigheid die geen van partijen heeft kunnen voorzien”. De voorzieningenrechter lijkt dus vrij stellig in zijn oordeel dat de coronacrisis an sich, kwalificeert als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 BW.

Aan Metropop komt echter ook geen beroep toe op onvoorziene omstandigheden. De reden hiervoor is dat in artikel 6:258 lid 2 BW, kort gezegd, is bepaald dat een wijziging of ontbinding van de overeenkomst niet kan worden uitgesproken voor zover de omstandigheden voor rekening komen van degene die zich erop beroept. Evenals bij het beroep op overmacht dient dus te worden beoordeeld voor wiens rekening de onderhavige omstandigheden komen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omstandigheden voor rekening van Metropop komen.

Het feit dat Metropop geen financieringsvoorbehoud heeft bedongen, speelt haar wederom parten. Daarnaast overwoog de voorzieningenrechter dat de handelswijze van Metropop vanaf het sluiten van de overeenkomst weinig voortvarend was geweest. Zo reageerde zij bijvoorbeeld niet op e-mails met betrekking tot het instrueren van de notaris.

Ondanks dat aan Metropop geen beroep toekwam op overmacht en onvoorziene omstandigheden, geeft onderhavige uitspraak wel een verhelderend beeld hoe de betreffende wetsartikelen worden uitgelegd en in een concreet geval worden toegepast. Beroep je daarom, ook in deze bijzondere tijden, niet zomaar op een van de betreffende artikelen zonder je hierover goed te laten informeren.

Indien gewenst zijn wij u hierbij graag van dienst!

< Naar overzicht