Wet openbaarheid van bestuur (Wob)
Op grond van artikel 3 Wob kan een ieder openbaarmaking van documenten over een bestuurlijke aangelegenheid verzoeken. Een verzoeker moet, wil zijn verzoek gekwalificeerd kunnen worden als Wob-verzoek, zich in ieder geval expliciet beroepen op de Wob. Daarbij is het niet van doorslaggevend belang dat er niet om openbaarheid voor een ieder is verzocht en hoeft een verzoeker geen (specifiek) belang te stellen bij zijn verzoek. Het moet zoals gezegd wel gaan om een bestuurlijke aangelegenheid en het doel van een Wob-verzoek, dat een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie, moet uit het verzoek blijken. Het is voor een bestuursorgaan van belang of een verzoek om verstrekking van bepaalde documenten is aan te merken als een Wob-verzoek. Indien hier namelijk sprake van is, moet een en ander worden beoordeeld binnen de kaders van de Wob, is de reactie op dit verzoek (anders dan bij een ‘gewoon’ informatieverzoek) een besluit als bedoeld in artikel 1:3 lid 1 Awb en zijn de wettelijke (beslis)termijnen van de Awb hierop van toepassing.
Noodzaak en uitwerking precisering
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) overweegt in haar uitspraak van 20 mei 2020 dat er met het oog op de rechtspraktijk aanleiding bestaat om de rechtspraak over de kwalificatie of er wel of geen sprake is van een Wob-verzoek nader te preciseren. In eerdere uitspraken heeft de Afdeling al een aantal vuistregels gegeven waarvan door de precisering deels wordt afgeweken. Zo heeft de Afdeling overwogen dat in het geval een Wob-verzoek wordt ingediend met het oog op een andere procedure, er niet meer ‘standaard’ sprake is van misbruik van recht.
De hoofdregel is volgens de Afdeling dat wanneer iemand met een beroep op de Wob een verzoek om informatie vervat in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid tot een bestuursorgaan richt, zo’n verzoek een Wob-verzoek is. Het enkele feit dat de verzoeker de informatie vraagt vanwege zijn persoonlijk belang bij kennisneming van de informatie en/of met het oog op het gebruiken in een andere procedure, betekent niet dat er geen sprake is van een Wob-verzoek.
De Afdeling noemt in haar uitspraak drie uitzonderingen op de hoofdregel waarbij zij ook telkens een voorbeeld geeft. De eerste uitzondering is dat uit de aard van het verzoek kan blijken dat de verzoeker geen openbaarheid van de documenten of de informatie hieruit heeft beoogd. Hierbij kan worden gedacht aan een verzoek tot inzage in het eigen dossier of de eigen persoonsgegevens van de verzoeker. Dan betreft het geen Wob-verzoek maar kan het bestuursorgaan het verzoek beschouwen als een verzoek om inzage op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) of een andere wettelijke regeling die een recht op inzage van (persoons)gegevens geeft. Bij de tweede uitzondering (die blijkt uit de inhoud van het verzoek) is er sprake van het opvragen van informatie, het toezenden van stukken of het stellen van informatieve vragen in een procedure waarin de verzoeker belanghebbende is. Ten slotte (de derde uitzondering) kan de situatie zich voordoen dat de verzoeker aangeeft dat de informatie alleen aan hem verstrekt mag worden omdat hij niet wil dat de informatie openbaar wordt gemaakt.
De Afdeling overweegt ten slotte nog dat de hoofdregel en de uitzonderingen daarop ook gelden als het verzoek enkel betrekking heeft op (persoons)gegevens van de verzoeker zelf. Daarbij overweegt de Afdeling wel dat het feit dat een verzoek alleen ziet op gegevens van de verzoeker zelf, een aanwijzing kan zijn dat de verzoeker geen Wob-verzoek heeft beoogd in te dienen. Dit geldt volgens de Afdeling in het bijzonder als inwilliging van het verzoek zou betekenen dat (gevoelige) persoonsgegevens van de verzoeker openbaar worden gemaakt.
In een vrij recente uitspraak van 9 oktober jl. heeft de Afdeling haar hiervoor omschreven beoordelingskader toegepast. Het ging hier om een verzoek tot openbaarmaking van informatie die slechts betrekking had op (het bedrijf van) appellant zelf. De Afdeling komt, mede door de in hoger beroep gedane uitlatingen van appellant, tot de conclusie dat de hoofdregel (er is sprake van een Wob-verzoek) van toepassing is. Appellant heeft namelijk in hoger beroep nog eens expliciet benadrukt dat hij beoogd heeft een Wob-verzoek in te dienen en zich er dus van bewust is dat de verstrekte documenten daardoor openbaar worden voor een ieder.
Conclusie
Met voornoemde uitspraak heeft de Afdeling een actueel beoordelingskader gegeven op basis waarvan kan worden bepaald of een verzoek om informatie/documenten een Wob-verzoek is of niet. Het is aan het bestuursorgaan om deugdelijk te motiveren dat zich een uitzondering op de hoofdregel voordoet en er dus géén sprake is van een Wob-verzoek.