De overheid bezit veel opstallen. Zo zijn gemeenten, provincies en waterschappen bijvoorbeeld wegbeheerder. Ook gebouwen, bruggen, duikers en andere zogenaamde kunstwerken/waterstaatswerken voldoen aan de definitie van een opstal zoals die te vinden is in artikel 6:174 BW. De vraag of iets een opstal is, maakt het verschil tussen ‘gewone’ schuldaansprakelijkheid en de risicoaansprakelijkheid. Maar maakt dat in de praktijk nu wel wat uit en zo ja, wat is dat verschil dan precies? En heeft dat iets te maken met de bijzondere positie van de overheid? In dit artikel gaan we in op deze en andere vragen.
Bijzondere bevoegdheden
De overheid is in het rechtsverkeer een bijzondere partij vanwege haar bijzondere bevoegdheden en positie in de maatschappij ter behartiging van het algemeen belang. Daaruit volgt dat bijvoorbeeld de doorwerking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moeten worden meegewogen in het oordeel of er sprake is van onrechtmatigheid (artikel 3:14 BW en 3:1 lid 2 Awb). De adeldom van bijzondere (wetgevende) bevoegdheden kan ook de verplichting met zich meebrengen om die ook aan te wenden zoals recent bleek in het veelbesproken Urgenda-arrest. Een en ander op straffe van schuldaansprakelijkheid.
Schuldaansprakelijkheid van de overheid als gewone procespartij met bijzondere bevoegdheden en verantwoordelijkheden
Tegenover het voorgaande ‘bijzondere’ van de overheid staat dat de overheid ten principale een ‘gewone’ civiele partij is, die op grond van art. 2:1 BW als publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt aan het rechtsverkeer. De overheid als een gewone procespartij ten opzichte van wie in een procedure gewoon, op grond van artikel 150 RV, moet worden bewezen dát zij (schuld)aansprakelijk is. Voor schuldaansprakelijkheid moet ook als de overheid civiele partij is, zodoende voldaan worden aan de criteria van de onrechtmatige daad zoals die zijn neergelegd in artikel 6:162 BW. Met name de vraag of er sprake is van voldoende causaal verband tussen het gestelde onrechtmatig handelen (of het onrechtmatige besluit) en de schade, vormt voor eisers vaak een forse drempel zoals bijvoorbeeld blijkt uit een recent arrest van het Gerechtshof Den Bosch. Alle criteria voor onrechtmatig handelen dienen ook bij een procedure tegen de overheid voluit serieus genomen te worden. Dat geldt bijvoorbeeld ook nog na de recente, bestuursrechtelijk ingezette nieuwe lijn vanuit ‘het burgerperspectief’ (Raad van State d.d. 29 mei 2019), als de inzet van een procedure is dat de overheid een toezegging heeft gedaan en de niet-nakoming daarvan onrechtmatig zou zijn. Bij de toepassing van de criteria van artikel 6:162 BW kan het algemeen belang dat de overheid heeft te behartigen trouwens van doorslaggevende betekenis zijn voor de vraag of er sprake is van een onrechtmatige daad, zo maakt het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden duidelijk.
Risicoaansprakelijkheid van de overheid
Het uitgangspunt dat ‘schuld’ in de zin van artikel 6:162 BW gesteld en bewezen moet worden leidt slechts uitzondering in geval van risicoaansprakelijkheid. Niet zozeer omdat het de overheid betreft, maar omdat op de bezitter van een opstal een bijzondere verantwoordelijkheid is gelegd door de wetgever. Het betreft een zogenaamde kwalitatieve aansprakelijkheid die niet gebaseerd is op een ‘fout’ maar op het simpele feit dat sprake is van een bezitter van een opstal. In de recente jurisprudentie wordt steeds duidelijker ‘hoe’ anders het werkt bij schuldaansprakelijkheid, dan bij risicoaansprakelijkheid. Wij schreven daarover eerder al in ons blog. Daarop volgt dus nu een update.
In een recent arrest over een tamelijk eenvoudige niet-overheidscasus maakt het Gerechtshof Amsterdam glashelder welk risico de bezitter van een opstal nu precies toebedeeld heeft gekregen. Er was brand ontstaan door een ondeugdelijke rookgasafvoer van een houtkachel in een belendend pand. Partijen streden in die zaak over de vraag of de brandschade kon worden toegerekend aan de bezitter van dat naastgelegen pand met een ondeugdelijke rookgasafvoer. Betreffende bezitter was zich immers van geen kwaad bewust… Het Gerechshof Amsterdam overweegt dat dit bij risicoaansprakelijkheid niets uitmaakt. ‘De onbekendheid […] met dit gebrek en het daaraan verbonden gevaar staat niet aan aansprakelijkheid in de weg. Dat is het risico-element van 6:174 BW.’ Het verschil tussen schuld- en risicoaansprakelijkheid schuilt dus in toerekening van (de stand van de) wetenschap. Onbekendheid met het gebrek kan bij schuldaansprakelijkheid eventueel aan toerekening in de weg staan, maar niet bij risicoaansprakelijkheid op basis van artikel 6:174 BW (A-G Hartlief bij Hoge Raad d.d. 16 februari 2018 en 15 december 2017). Dat blijkt overigens ook uit het slot van lid 1 van artikel 6:174 BW, zoals A-G Spier al duidelijk maakte in het kader van de Wilnis-jurisprudentie.
Gevaarlijke tijdelijke loopplanken in een winkelcentrum vallen in elk geval niet onder deze risicoaansprakelijkheid omdat ze geen onderdeel van de vloer/het gebouw zijn zo overwoog het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden recent. Ook het enkele feit dat een vloer van een benzinestation regelmatig nat zal zijn als gevolg van dweilen, brengt nog niet mee dat die onder het bereik van artikel 6:174 BW valt, aldus het Gerechtshof Amsterdam.
Risicoaansprakelijkheid en onvoorzichtig gedrag
Ten slotte is de vraag interessant wélke kennis c.q. wetenschap wordt toegerekend aan de bezitter van een opstal. Duidelijk werd al dat het gaat om de stand van de techniek op het moment dat schade ontstaat. Recente jurisprudentie laat zien dat daar ook bij hoort, verondersteld geachte kennis over het (onvoorzichtig) gebruik van een opstal. Zo moet een bezitter van een donker bochtig fietspad door een natuurgebied rekening houden met onvoorzichtig gebruik daarvan door in dit geval jongelui. Doet hij dat niet dan kan dat tot de conclusie leiden dat deze opstal gebrekkig wordt geacht (Gerechtshof Den Bosch). Hetzelfde geldt voor de bezitter van een splinternieuwe glijbaan in een zwembad die onvoorzichtig wordt ingewijd door baldadige jongeren (Rechtbank Midden-Nederland. Zelfs een sportschool moet rekening houden met onvoorzichtig gedrag van incidentele bezoekers die niet op beperkte obstakels bedacht zijn (Rechtbank Amsterdam). Deze jurisprudentie sluit aan bij de insteek van het Gerechtshof Den Haag dat oordeelde dat de bezitter van een sporttribune ook rekening moet houden met onvoorzichtig gedrag door gebruikers (Gerechtshof Den Haag). Zo niet, dan is er sprake van een gebrekkige opstal in de zin van artikel 6:174 lid 1 BW en is de bezitter risicoaansprakelijk.
Belang voor de praktijk
Uit de bespreking in dit artikel blijkt dat het in sommige zaken echt kan uitmaken óf er sprake is van schuld- of risicoaansprakelijkheid en daarop verweer te voeren, zelfs vanwege het moment van aanvang van de verjaring (Hoge Raad d.d. 22 maart 2019. Bij schuldaansprakelijkheid dient ook ten opzichte van de overheid ‘gewoon’ bewezen te worden dat aan alle criteria van artikel 6:162 BW is voldaan. Dit in aanmerking genomen de bijzondere positie van de overheid in het rechtsverkeer en haar bijzondere verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Met risicoaansprakelijkheid draagt de bezitter van een opstal de verantwoordelijkheid om daarvoor zorg te dragen conform de stand van de techniek. Dat geldt ook voor de overheid. Let daarbij vooral ook op te verwachten (onverantwoord) gebruik door anderen.