Sinds de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid (Wwz) houden werkgevers het dienstverband met langdurig arbeidsongeschikte werknemers in stand om te ontkomen aan de verplichting om een transitievergoeding te betalen. De vraag is of er een nieuwe wending in de rechtspraak komt nu per 1 april 2020 de Wet compensatie transitievergoeding in werking treedt. Op grond van deze wet vergoedt het UWV de transitievergoeding die werkgevers betalen, indien het dienstverband na twee jaar arbeidsongeschiktheid is beëindigd. Per saldo kost de beëindiging van het dienstverband met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer de werkgever dus niets meer, en het is dan ook de vraag of het in stand laten van het dienstverband strijdt oplevert met het beginsel van goed werkgeverschap.
Meerdere rechters hebben zich in een korte periode gebogen over de vraag of een slapend dienstverband wegens langdurige arbeidsongeschiktheid in strijd is met het beginsel van goed werkgeverschap.
Op 28 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag geoordeeld dat een werkgever die het dienstverband slapend houdt, in strijd met het goed werkgeverschap handelt. In die zaak ging het om een werkneemster die per 1 december 2005 bij werkgever in dienst is getreden. Op 8 februari 2013 is werkneemster arbeidsongeschikt geraakt, omdat kanker bij haar is gediagnosticeerd. Eind 2017 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat werkneemster om medische redenen de eigen of aangepaste werkzaamheden binnen of buiten de organisatie niet kan verrichten en dat dit een blijvende situatie is. Werkneemster vordert de werkgever te bevelen de arbeidsovereenkomst op te zeggen onder toekenning van de wettelijke transitievergoeding, op straffe van een dwangsom.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de Wet compensatie transitievergoeding als doel heeft om het voortbestaan van slapende dienstverbanden tegen te gaan. Deze wet zal op 1 april 2020 in werking treden. Het is niet langer vol te houden dat het in stand laten van een slapende dienstverband geen strijd met het beginsel van goed werkgeverschap kan opleveren. Of sprake is van strijd met het goed werkgeverschap is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Werkneemster is terminaal ziek en na 1 jaar ziekte is zij ontslagen als statutair directeur. De arbeidsovereenkomst is hierdoor feitelijk een lege huls geworden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang moet worden opgezegd, onder toekenning van de transitievergoeding, op straffe van een dwangsom.
De kantonrechter van de Rechtbank Overijssel kwam in een andere zaak tot een andere conclusie. In die zaak ging het om het volgende. Werknemer is op 16 juli 2001 in dienst getreden bij werkgever. Op 30 juni 2015 valt werknemer wegens ziekte uit voor werk. Werknemer verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van de transitievergoeding. Werknemer stelt zich op het standpunt dat werkgever niet als goed werkgever heeft gehandeld en verwijtbaar nalatig is door de arbeidsovereenkomst in stand te laten.
De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het behoort tot de keuzevrijheid/beleidsvrijheid van een werkgever om een arbeidsovereenkomst met een werknemer die meer dan twee jaar arbeidsongeschikt is door opzegging te beëindigen. De invoering van de Wet compensatie transitievergoeding maakt dat niet anders. Volgens de kantonrechter is het ook niet geheel zeker dat op 1 april 2020 de wet in werking zal treden. Er kan niet worden gezegd dat de werkgever geen rechtens te respecteren belang heeft om voor inwerkingtreding van de Wet compensatie transitievergoeding slapende dienstverbanden niet te willen beëindigen. De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst en het verzoek om toekenning van de transitievergoeding wordt afgewezen.
Ook de Rechtbank Limburg heeft op 4 april 2019 geoordeeld dat een werkgever niet verplicht is om een slapend dienstverband door opzegging te beëindigen. Het is vaste jurisprudentie dat een werkgever niet verplicht is de arbeidsovereenkomst op te zeggen en dat die verplichting ook niet zonder meer uit artikel 7:611 BW volgt. De verplichting om de arbeidsovereenkomst op te zeggen kan volgens de kantonrechter niet uit de Wet compensatie transitievergoeding worden afgeleid.
De tegengestelde uitspraken vormden voor de kantonrechter te Roermond aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. De vragen van de kantonrechter gaan over de gehoudenheid van een werkgever om een redelijk voorstel van de werknemer tot beëindiging van het dienstverband te accepteren op grond van het goed werkgeverschap. De procedure bij de rechtbank wordt nu uitgesteld totdat de Hoge Raad de vraag heeft beantwoord. Vervolgens is het aan de rechtbank om een beslissing te nemen met inachtneming van de antwoorden van de Hoge Raad.
De vraag is nu hoe de rechtspraak zich verder zal ontwikkelen. Wij houden u op de hoogte!
Meer weten? Neem gerust contact op met mr. Gülsüm Yilmaz of mr. Matthijs Hoekstra.