"Weliswaar is in artikel 1:158 BW bepaald dat echtgenoten bij overeenkomst kunnen afzien van betaling van partneralimentatie, maar deze bepaling is volgens de rechtbank vooral op gericht dat partijen rondom de scheiding op dit punt afspraken kunnen maken"

Partners staan vóór de huwelijkssluiting voor de keuze om te trouwen in de wettelijke gemeenschap van goederen of onder huwelijkse voorwaarden te trouwen. Bent u vóór 1 januari 2018 getrouwd zonder dat er huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt? Dan bent u automatisch in algehele gemeenschap van goederen getrouwd. Alles wat u en uw partner voor uw huwelijk bezaten én alles wat u beiden tijdens uw huwelijk verwerft is van beide echtgenoten. Vanaf 1 januari 2018 geldt de Wet beperkte gemeenschap van goederen: bezittingen en schulden die van u waren vóór het huwelijk blijven van u, alleen wat u beiden tijdens uw huwelijk verwerft is van beide echtgenoten. Met huwelijkse voorwaarden bepaalt u zelf welke bezittingen en schulden persoonlijk zijn en welke van u samen.

Onderneming en huwelijkse voorwaarden

Het hebben of willen starten van een onderneming kan een reden zijn om huwelijkse voorwaarden op te laten stellen. Met huwelijkse voorwaarden wordt de andere echtgenoot (niet-ondernemer) enerzijds beschermd tegen het ondernemersrisico, bijvoorbeeld schulden of zelfs faillissement. Anderzijds wordt de onderneming beschermd tegen een eventuele echtscheiding. In de huwelijkse voorwaarden kan namelijk worden vastgelegd dat de andere echtgenoot geen mede-eigenaar wordt van het ondernemingsvermogen, als gevolg waarvan hij/zij daarop bij een echtscheiding geen aanspraak kan maken.

Partners hebben een grote vrijheid bij het opstellen van hun huwelijkse voorwaarden; de wet stelt hieraan nauwelijks grenzen. Op grond van artikel 1:121 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek mogen de huwelijkse voorwaarden niet in strijd zijn met dwingende wetsbepalingen, de goede zeden of de openbare orde. Voor het overige hebben partners volledige vrijheid ten aanzien van hetgeen zij in hun huwelijkse voorwaarden willen regelen, bijvoorbeeld in het kader van (het uitsluiten van) partneralimentatie. Toch lijkt de jurisprudentie juist met betrekking tot het uitsluiten van partneralimentatie aanvullende regels te stellen.

Nietigheid nihilbeding in huwelijkse voorwaarden

Recentelijk is door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant geoordeeld over een bepaling in de huwelijkse voorwaarden, waarbij partijen een bij een echtscheiding te bepalen partneralimentatie op voorhand al hebben uitgesloten. Dit wordt ook wel een nihilbeding genoemd.

In de huwelijkse voorwaarden van partijen was het volgende bepaald:

“ALIMENTATIE/NIHILBEDING:

Indien het huwelijk van de echtgenoten door echtscheiding wordt ontbonden zal geen der partijen tegenover de ander gehouden zijn tot een uitkering tot diens levensonderhoud.”

In de echtscheidingsprocedure wordt door een van de ex-echtgenoten een partneralimentatie van € 11.251 bruto per maand. In deze kwestie is vervolgens aan de orde of het nihilbeding nietig (ongeldig) is en zo ja, of het beroep op die nietigheid onaanvaardbaar is.

De verzoeker in deze procedure, tevens de verzoeker van de partneralimentatie, heeft beargumenteerd dat het nihilbeding in de huwelijkse voorwaarden van partijen nietig is, als gevolg waarvan de verzochte partneralimentatie toegewezen behoort te worden. De rechtbank is – in lijn met eerdere jurisprudentie – van oordeel dat een dergelijk nihilbeding in de huwelijkse voorwaarden inderdaad nietig is. In dit kader licht de rechtbank als volgt toe. Artikel 1:400 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) regelt de rangorde van onderhoudsgerechtigden. Het artikel noemt een aantal personen aan wie iemand verplicht kan zijn levensonderhoud (in de vorm van partneralimentatie) te verstrekken. Hierbij worden onder andere genoemd “zijn echtgenoot, zijn vroegere echtgenoot”. In dit artikel wordt er dus van uitgegaan dat het voldoen van partneralimentatie aan een ex-echtgenoot een verplichting kan zijn. Die verplichting kan ook worden afgeleid uit de artikelen 1:157 en verder BW, alsmede uit de vaste jurisprudentie, waarin partneralimentatie wordt gezien als een na het huwelijk vanuit lotsverbondenheid zich voorzettende verplichting.

Weliswaar is in artikel 1:158 BW bepaald dat echtgenoten vòòr of na de echtscheiding bij overeenkomst kunnen afzien van betaling van partneralimentatie maar deze bepaling is er volgens de rechtbank vooral op gericht dat partijen rondom de echtscheiding op dit punt afspraken kunnen maken. Een dergelijke overeenkomst kan niet worden gesloten vòòr het huwelijk, als gevolg waarvan een dergelijke bepaling in huwelijkse voorwaarden nietig is.

Beroep op nietigheid van het nihilbeding onaanvaardbaar?

De verweerder heeft vervolgens gesteld dat het, gezien de omstandigheden van het geval, op grond van de eisen van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is een beroep op deze nietigheid te doen.

Artikel 6:2 lid 2 BW geeft de mogelijkheid om onder omstandigheden te komen tot het oordeel dat de nietigheid van het in de huwelijkse voorwaarden opgenomen nihilbeding tussen partijen niet van toepassing is. Daarvoor is nodig dat dat beroep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Een dergelijk oordeel zal slechts onder bijzondere omstandigheden kunnen worden gegeven.

Verweerder heeft een aantal omstandigheden genoemd. Naar oordeel van de rechtbank is in ieder geval ook nodig dat de destijds door partijen van belang geoordeelde situatie – namelijk die van volledige financiële onafhankelijkheid van elk van beiden – zich ook nu (nu op de nietigheid van het beding een beroep wordt gedaan) nog voordoet. Uit de door partijen gestelde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat dat niet het geval is. Partijen hebben er tijdens hun huwelijk voor gekozen om niet beiden hun verdiencapaciteit volledig te benutten. In kennelijke eenstemmigheid hebben zij ervoor gekozen vooral van het inkomen van verweerder te leven. Verzoeker nam – en kreeg – de gelegenheid om een sabbatical te nemen, een boek te schrijven, een onderneming op een geheel nieuw vlak te beginnen. Het inkomen van (alleen) verweerder vormde daarbij kennelijk de basis voor de dekking van de kosten van hun gezamenlijk levensonderhoud.

De rechtbank is van oordeel dat onder die omstandigheden niet worden gezegd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat verzoeker nu een beroep doet op de nietigheid van het destijds overeengekomen nihilbeding.

Tot slot

Deze uitspraak bevestigt de onmogelijkheid om de (toekomstige) verplichting tot betaling van partneralimentatie bij huwelijkse voorwaarden uit te sluiten. Beargumenteren dat een beroep op nietigheid op grond van de eisen van de redelijkheid en billijkheid  en gezien de omstandigheden van het geval onaanvaardbaar is, is niet altijd succesvol, zo blijkt.

Houdt er bij het opstellen van huwelijkse voorwaarden dus rekening mee dat een overeenkomst die leidt tot uitsluiten van partneralimentatie of een lagere alimentatie dan volgens de wet verschuldigd zou zijn, nietig kan zijn. Slechts een overeenkomst die de alimentatie vaststelt op een bedrag dat overeenkomt met of hoger is dan hetgeen volgens de wet verschuldigd zou zijn, is in beginsel rechtsgeldig.

< Naar overzicht