Eind vorig jaar publiceerden mr. Jan Jacobse en mr. Ronald Pieterse een artikel in het tijdschrift O&A waarin zij een analyse gaven van de jurisprudentie op het gebied van aansprakelijkheden in de waterschapspraktijk. Zij gingen
in het artikel onder meer in op de (NBW) normen voor wateroverlast, de taken van waterbeheerders en bepleitten een scherp onderscheid tussen risicoaansprakelijkheid voor opstallen en schuldaansprakelijkheid voor hun handelen en nalaten.
Daarbij benadrukten zij dat het bij schuldaansprakelijkheid allereerst aan de eisende partij is om voldoende te stellen en te bewijzen (artikel 150 Rv.) dat en waarom de waterbeheerder fouten heeft gemaakt. Op een waterbeheerder die zich verweert, rust immers geen verzwaarde motiveringsplicht, ook al is hij de partij die over de kennis en kunde beschikt Het gaat tenslotte om ‘gewone’ schuldaansprakelijkheid (arrest X/Staat).
In lijn hiermee werd het afgelopen halfjaar een aantal interessante uitspraken gepubliceerd die wij mochten bepleiten.
In een zaak die voorlag aan de Rechtbank Limburg werd het Waterschap aansprakelijk gesteld voor schade aan landbouwgewassen in een periode van heftige regenval. Eisers stelden dat het Waterschap door slecht onderhoud te plegen en niet te reageren op klachten over een stuw er verantwoordelijk voor was dat het water niet snel genoeg van hun percelen kon afstromen. Aan een inhoudelijke behandeling van deze klachten kwam de rechtbank echter niet toe. De vorderingen werden afgewezen omdat eisers niet concreet (genoeg) hadden gesteld welk handelen/nalaten de wateroverlast had veroorzaakt en (vooral) welke maatregelen van het Waterschap tot beperking van de schade hadden kunnen leiden.
Uit een tweetal (tussen)uitspraken van de Rechtbank Gelderland van 20 december 2017 en 11 april 2018, blijkt dat wanneer een rechter vindt dat er wél voldoende gesteld is omtrent een vermeende fout en de schade die daardoor zou zijn ontstaan, rechters de ruimte nemen om daar nader onderzoek naar te laten doen door een gerechtelijk deskundige. Het is dan zaak om er als waterbeheerder op aan te sturen dat de juiste onderzoeksvragen worden gesteld. De focus mag immers niet te veel op één handeling of onderdeel van het watersysteem (in dit geval een stuw) komen te liggen. Er zal steeds oog moeten zijn voor het grotere geheel, zeker bij optreden in tijden van extreem weer.
Ook de uitspraak van de bestuursrechter van de Rechtbank Oost-Brabant van 9 maart 2018 is in dit kader interessant. Een eiser met wateroverlast op een weiland stelde dat het Waterschap dit moest voorkomen door via bestuursrechtelijke handhaving bepaalde voorzieningen in/aan een watergang te (laten) treffen. De eiser kon echter zelf drainage aan laten leggen om wateroverlast te voorkomen, en de handhaving waarom werd verzocht zou sowieso geen effect hebben, zo bleek uit een Stab-advies. Omdat
niet was aangetoond dat het waterschap nalatig was geweest, was van een schending van de zorgplicht geen sprake.
De twee uitspraken van de Rechtbank Oost-Brabant d.d. 23 mei 2018 en 30 mei 2018 zijn lezenswaardig, omdat de rechtbank uitvoerig ingaat op diverse aspecten van de zorgplicht, zoals preventief handelen, periodiek onderhoud en stuwbeheer. Er wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de plaats en betekenis van de (wettelijke) normen voor wateroverlast (NBW) en de wijze waarop deze zijn door vertaald in decentrale regelgeving. Overigens is ook in deze uitspraken de rode draad dat er onvoldoende feitelijk was gesteld om schending van de zorgplicht op de verschillende onderdelen aan te kunnen nemen.
De oogst van een halfjaar waterzaken is dat de op de waterbeheerder(s) rustende zorgplicht (uiteraard) de hoofdrol blijft spelen in de steeds vaker voorkomende procedures over wateroverlast. Maar, eisers kunnen hun schade niet op de overheid verhalen door uitsluitend te stellen dat natte voeten voorkomen hadden moeten worden. Steeds zullen eisers moeten aangeven waaruit blijkt dat er fouten zijn gemaakt en hoe die de overlast hebben veroorzaakt of verergerd. Dit is geheel in lijn met de stelplicht en bewijslastverdeling die bij schuldaansprakelijkheid geldt.
De lijn dat het bij overheidsaansprakelijkheid gaat om schuldaansprakelijkheid, met de daarbij horende stelplicht en bewijslast, is ook relevant voor gemeenten en provincies. Immers, in het burgerlijk procesrecht moet daar wél expliciet een beroep op worden gedaan.
Meer weten? Neem gerust contact op met mr. Jan Jacobse of mr. Ronald Pieterse.