"De vraag was vervolgens of het gevaar dat aan de gebrekkige opstal kleefde, zich ook had verwezenlijkt. "

In dit nieuwsitem gaan wij in op een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van begin dit jaar. Het arrest werpt licht op de wijze waarop getuigenbewijs kan leiden tot opstalaansprakelijkheid. De aanleiding tot de procedure was een val van een feestganger over een laag en slecht zichtbaar muurtje in een feestzaal tijdens een feestavond.

Het gerechtshof oordeelde in het kader van de gebrekkigheid van de opstal waarin het muurtje stond dat de hieraan te stellen veiligheidseisen hoog waren. Een muurtje middenin de feestzaal maakte volgens het gerechtshof de opstal gebrekkig, ook omdat eenvoudige veiligheidsmaatregelen, zoals uitlichting van het muurtje, ontbraken. De vraag was vervolgens of het gevaar dat aan de gebrekkige opstal kleefde, zich ook had verwezenlijkt.

Interessant om te vermelden is dat de verklaring van het slachtoffer zelf in de besproken zaak als bewijs voor de oorzaak van de val het ‘laatste zetje’ vormde. De enige die de exacte toedracht uit eigen waarneming kon omschrijven, was namelijk het slachtoffer zelf. Het hierna te behandelen getuigenbewijs was vervolgens voor het gerechtshof voldoende om de geschetste gang van zaken aannemelijk te achten.

Drie getuigen, te weten de echtgenote en een kennis van de gelaedeerde, maar ook de taxichauffeur die de gelaedeerde naar de eerste hulp bracht, hadden in de bewuste nacht waarin het ongeval zich had voorgedaan, van de gelaedeerde gehoord dat hij over het muurtje was gevallen. Hoewel zij dat niet zelf gezien hadden, hebben zij dit wel kort nadat hij was gevallen, van hem gehoord. De kennis ‘van horen zeggen’ dateerde naar het oordeel van het gerechtshof van dermate kort na de val dat de kans het grootst is dat de gelaedeerde aan de getuigen heeft verteld wat er echt gebeurd is. Om die reden oordeelde het gerechtshof dat de drie getuigenverklaringen sterk waren, alsook dat deze de verklaring van de gelaedeerde op essentiële punten ondersteunden. Daarbij kwam nog een verklaring van een vierde getuige, die de gelaedeerde niet heeft zien vallen, maar hem na zijn val zegt te hebben zien opkrabbelen. Hoewel in het arrest vraagtekens worden geplaatst bij deze laatste getuigenverklaring omdat er onduidelijkheid bestond over (de aanloop naar) het horen van de getuige, werd de verklaring toch meegewogen, omdat deze consistent was en in lijn met de andere verklaringen.

Alcoholgebruik

Ten aanzien van de hoeveelheid alcohol die het slachtoffer tijdens de feestavond had genuttigd kwam onvoldoende vast te staan, om te kunnen oordelen dat hij ook zonder het muurtje zodanig hard zou zijn gevallen, dat daardoor hetzelfde letsel was opgetreden. Als alternatieve oorzaak van de val legde het alcoholgebruik het in deze procedure dus af tegen de onderbouwde stelling van het slachtoffer van de val. 

Zaak sporttribune

Een verwijzing naar de eerdere blog van ons kantoor over de bewijswaardering na een val van een sporttribune mag in dit stuk niet ontbreken. In de zaak met de sporttribune vormde de oorzaak van de val eveneens een twistpunt. Het gerechtshof heeft in die procedure de omkeringsregel, zoals geformuleerd in het arrest in de zaak Smeets/Gemeente Heerlen, toegepast. In zowel het door het slachtoffer als het door de bezitter van de opstal geschetste scenario kwam de gelaedeerde naar het oordeel van het gerechtshof zodanig met haar voet op de litigieuze traptrede terecht, dat aannemelijk was dat het aan de opstal klevende gevaar van letselschade zich heeft verwezenlijkt. 

Conclusie

In het kader van letselschade en andere schade blijft opstalaansprakelijkheid met name voor de overheid als ‘grootbezitter’ een punt van aandacht. Juist vanwege het feit dat bewijs en bewijswaardering bij risicoaansprakelijkheid anders kan verlopen dan bij schuldaansprakelijkheid, is alertheid op dit punt zowel uit oogpunt van risicomanagement als uit proceduretechnisch oogpunt geboden.

Meer weten? Neem gerust contact op met mr. Jan Jacobse of mr. Mieke Verhoeff.

< Naar overzicht