Verzakkingsproblematiek door droogte
In onze overheidspraktijk houden wij ons de laatste jaren veel bezig met waterzaken. Het ging tot nu toe hoofdzakelijk om de vraag of waterschappen en gemeenten aan hun zorgplicht hadden voldaan in geval van wateroverlast door hoosbuien. Civielrechtelijke aansprakelijkheid dus, via de relatief open normen van schuldaansprakelijkheid (6:162 BW) of opstalaansprakelijkheid (6:174 BW). Daarover is inmiddels een hele trits aan jurisprudentie verschenen waarover wij o.a. schreven in O&A 2017/91, nr. 4 en ook daarna is de regen van jurisprudentie niet opgehouden zoals o.a. blijkt uit www.rechtspraak.nl en ook uit een artikel van Havekes en Kraak in TAR 2018, nr. 7/8.
Een relatief nieuw fenomeen is de droogteproblematiek waardoor met name vorige zomer forse landbouwschade is ontstaan. Daarover is naar wij weten nog geen (aansprakelijkheids)jurisprudentie ontstaan en ook in onze praktijk beperkt zich dat tot een enkel advies. De claimbereidheid is hier beperkt; een waterschap is immers geen droogteschap en zo lijkt die zorgplicht ook tussen de oren van de boeren en buitenlui te zitten. Een ander relatief nieuw gevolg van droogte is echter de verzakkingsproblematiek bij o.a. huizen. Voor dit fenomeen is met name aandacht gevraagd door het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF). Kamerlid Nijboer (PvdA) heeft hierover begin dit jaar vragen gesteld aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uit de Kamerstukken blijkt dat het gaat om funderingsproblemen bij circa 400.000 tot 700.000 woningen op houten palen en tussen de 150.000 en 300.000 woningen gefundeerd op staal. Het aantal meldingen zou de afgelopen periode gemiddeld 80 per week bedragen.
Hoewel minister Ollongren in haar recente beantwoording van 12 april 2019 benadrukt dat ‘het uitgangspunt van beleid is dat eigenaren van woningen zelf verantwoordelijk zijn voor hun fundering en het eventueel noodzakelijk funderingsherstel’ wijst zij ook op de grondwaterzorgplicht van gemeenten. Zij vervolgt haar antwoord door aan te geven dat ‘deze zorgplicht betekent dat een gemeente in openbaar gebied maatregelen moet treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand, voor de aan de grond gegeven bestemmingen, zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken.’ Ook wijst ze op de taak van waterschappen en provincies en stelt ze dat voorafgaand aan besluiten of handelingen alle belangen, waaronder ook het schadebelang van betreffende huiseigenaren, zorgvuldig dient te worden afgewogen.
Ten slotte stelt ze: ‘Gemeenten kunnen met een gericht grondwaterpeilbeheer een ondersteunende rol spelen om het uitzakken van grondwaterpeilen en uitdroging en inklinking van de bodem in droge perioden te voorkomen.’ Daarbij verwijst de minister naar het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.
Het komt ons voor dat deze nieuwe verzakkingsproblematiek een zorgvuldigere juridische doordenking verdient. Hoewel ‘Groningen’ van een andere orde en omvang is, gaat het immers ook hier om de vraag wie het schaderisico moet dragen. De burger zelf, de Staat of de lagere overheden en, als dat laatste het geval is, welke overheid dan en waarom. Wij zijn in elk geval van mening dat de wettelijke gemeentelijke grondwaterzorgplicht van artikel 3.6 Waterwet, die ziet op structurele grondwaterproblemen, niet, althans niet zonder meer, via de hiervoor genoemde open civiele normen kan worden door vertaald op de wijze waarop de minister dat lijkt te doen. Daarvoor is een meer precieze risicotoedeling noodzakelijk. Dit nog los van de vraag of de problematiek, mede gelet op de complexe afwegingen tussen de verschillende betrokken belangen (natuur, landbouw en bebouwing), überhaupt wel zodanig stuurbaar is dat schade kan worden voorkomen.
Is droogteproblematiek/-schade, net zoals wateroverlast door hoosbuien, niet ook gewoon domme pech, waarvoor geldt dat iedereen de eigen schade hoort te dragen tenzij daarvoor via een specifieke wettelijke grondslag een voorziening wordt getroffen? Dat moet dan wel gebeuren!