Wij sluiten allemaal vrijwel dagelijks diverse overeenkomsten. Veel van die overeenkomsten worden mondeling aangegaan. Als het er echt toe doet, dan zien partijen die overeenkomst echter liever schriftelijk vastgelegd. Dan kan immers later bewezen worden wat er is overeengekomen.
Maar is dat wel altijd zo? Om die vraag ging het in de zaak waarover de Hoge Raad zich op 12 april 2019 heeft uitgelaten.
In die zaak had een echtpaar opdracht gegeven aan een aannemer om hun woning grootscheeps te verbouwen voor een bedrag van zo’n € 400.000,-. Die opdracht is vastgelegd in een door de opdrachtgevers voor akkoord ondertekende offerte. Nadat de werkzaamheden zijn uitgevoerd stelt de aannemer een overzicht op van het door hem uitgevoerde meerwerk ten bedrage van circa € 150.000,-. Ook op dat meerwerkoverzicht staan de handtekeningen van de opdrachtgevers.
Omdat er discussie ontstaat over de kwaliteit van het door de aannemer geleverde werk, weigeren de opdrachtgevers de meerwerkkosten te voldoen.
De aannemer neemt daar geen genoegen mee en besluit een procedure te starten. In die procedure vordert hij betaling van het bedrag zoals dit vermeld staat op het door opdrachtgevers voor akkoord ondertekende meerwerkoverzicht. De opdrachtgevers betwisten echter de omvang van het meerwerk en stellen het meerwerkoverzicht nooit voor akkoord te hebben ondertekend. Zij betwisten daarbij niet dat de handtekening onder het meerwerkoverzicht van hen is, maar zij stellen dat meerwerkoverzicht nooit eerder gezien te hebben en dat dus ook niet getekend te hebben. Volgens hen is er dus met dat meerwerkoverzicht geknoeid.
De Rechtbank Noord-Holland besluit daarop een handschriftdeskundige in te schakelen om het meerwerkoverzicht te onderzoeken en meer in het bijzonder de daarop geplaatste handtekening. Die deskundige komt tot het oordeel dat de handtekening echt is en niets erop wijst dat er met het meerwerkoverzicht en de daarop geplaatste handtekeningen is geknoeid. Reden voor de rechtbank in eerste aanleg om de vorderingen van de aannemer (grotendeels) toe te wijzen.
De opdrachtgevers gaan daarop in hoger beroep. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelt dat gelet op het oordeel van de handschriftdeskundige, de betwisting van de opdrachtgevers dat zij geen handtekening hebben geplaatst op het meerwerkoverzicht onvoldoende is onderbouwd. Reden waarom volgens het hof bewijskracht aan het meerwerkoverzicht toekomt.
De opdrachtgevers leggen zich niet bij het oordeel van het hof neer en gaan naar de Hoge Raad. Bij de Hoge Raad stellen de opdrachtgevers dat zij wel degelijk stellig hebben ontkend dat de handtekening op het meerwerkoverzicht van hen is en dus dat aan dat overzicht geen bewijskracht toekomt.
Met succes! De Hoge Raad oordeelt namelijk dat een schriftelijk stuk dat is opgesteld door partijen zonder tussenkomst van een notaris, op grond van de wet geen bewijskracht heeft indien degene die dat stuk zou hebben ondertekend stellig ontkent dat de op dat stuk aanwezige handtekening van hem afkomstig is. Dat is slechts anders indien de andere partij (in dit geval de aannemer) bewijst dat het stuk wel door die partij (in dit geval de opdrachtgevers) is ondertekend.
De aannemer moet dus bewijzen dat zijn opdrachtgevers het meerwerkoverzicht hebben ondertekend en niet alleen dat de handtekening van hen afkomstig is.
Een onderhandse akte biedt dus geen bewijs dat de inhoud daarvan overeengekomen is indien één van de partijen stellig betwist dat stuk te hebben ondertekend.
Dit arrest maakt nog maar eens duidelijk dat een handtekening onder een schriftelijke overeenkomst niet alles zaligmakend is en nog steeds onvoldoende kan zijn voor het leveren van bewijs van de gemaakte afspraken. Wees hierop bedacht!
Wilt u in voorkomend geval advies, neem dan gerust contact op met mr. Edwin Bregonje of mr. Jan-Willem van Koeveringe.