De Wet aanpak woonoverlast is op 1 juli 2017 in werking getreden.
Met deze wet is de Gemeentewet gewijzigd door toevoeging van artikel 151d Gemeentewet. In dit artikel is bepaald dat de gemeenteraad de burgemeester bij verordening de bevoegdheid kan verlenen tot oplegging van een last onder bestuursdwang aan degene, die een woning - of een bij die woning behorend erf - gebruikt, indien door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf omwonenden ernstig worden gehinderd.
Op grond van de door de burgemeester op te leggen gedragsaanwijzing moet de overlastveroorzaker bepaalde handelingen doen of juist nalaten op straffe van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet aanpak woonoverlast zijn er slechts enkele uitspraken over opgelegde gedragsaanwijzingen verschenen. De uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland van 26 juni 2020 is één van deze zeldzame uitspraken.
In de onderliggende zaak van deze uitspraak heeft de burgemeester van de gemeente De Bilt op 28 mei 2020 gedragsaanwijzingen opgelegd aan de huurder van een woonwagenstandplaats en aan iemand die in een toercaravan op hetzelfde perceel verbleef. De gedragsaanwijzingen hielden – onder meer – in dat deze bewoners geen geluidsoverlast meer mochten veroorzaken, geen intimiderend gedrag mochten vertonen, geen alcohol of drugs mochten nuttigen of aanwezig hebben, geen afval mochten verbranden en geen bezoek mochten ontvangen na 22 uur. Als zij zich niet per direct aan deze regels zouden houden, moeten zij een dwangsom van € 500,- per overtreding betalen, met een maximum van € 3.000,-.
Beide bewoners hebben tegen de besluiten van de burgemeester bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank. De verzoekers hebben aangevoerd dat de burgemeester hen eerst had moeten waarschuwen en om een zienswijze had moeten vragen. Verder had de burgemeester volgens hen minder vergaande middelen moeten inzetten om tot een oplossing te komen. Bovendien had de burgemeester hen een termijn moeten geven om hun gedrag aan te passen, voordat zij direct een dwangsom zouden verbeuren, aldus de verzoekers. Ook zijn de gedragsaanwijzingen volgens verzoekers in strijd met artikel 8 EVRM (het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven) en treft het opleggen van een dwangsom volgens hen geen doel, nu zij een minimuminkomen hebben en zij de dwangsom toch niet kunnen betalen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester inderdaad eerst een zienswijze van de bewoners had moeten vragen. Dat is volgens de rechter echter geen reden om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de bewoners in de bezwaarfase nog zullen worden gehoord. Het geven van een zogenoemde begunstigingstermijn was volgens de voorzieningenrechter niet nodig omdat het gaat om een preventieve last onder dwangsom.
Gezien de ernst van de situatie, de lange duur van de hinder en het feit dat op andere manieren is geprobeerd te situatie te verbeteren, hoefde de burgemeester volgens de voorzieningenrechter niet voor een minder vergaand middel te kiezen.
Met betrekking tot het beroep van verzoekers op artikel 8 EVRM overweegt de voorzieningenrechter dat de gedragsaanwijzingen daar inderdaad een inbreuk op maken, omdat ze het ongestoord genot van de woning raken. De burgemeester had daarom de belangen van de bewoners af moeten wegen tegen het algemene belang bij openbare orde en veiligheid. Er is wel een belangenafweging gemaakt, maar volgens de voorzieningenrechter werd deze ten onrechte niet expliciet in het kader van artikel 8 EVRM gemaakt. Toch is ook dit volgens de rechter geen reden om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De burgemeester kan de gebrekkige belangenafweging immers in de beslissing op bezwaar nog herstellen en het is niet aannemelijk dat die belangenafweging dan alsnog in het voordeel van verzoekers uitvalt, aldus de voorzieningenrechter.
Tot slot oordeelt de voorzieningenrechter dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding staat tot het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom. Met de draagkracht van verzoekers hoeft geen rekening te worden gehouden. De verzochte voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen.
Deze uitspraak laat zien dat een door de burgemeester opgelegde gedragsaanwijzing, in een procedure waarbij een voorlopige voorziening (tot schorsing van het genomen besluit) wordt gevraagd, overeind kan blijven, ondanks (een) gemaakte procedurefout(jes). Vrees voor onjuiste besluitvorming bij het opleggen van een gedragsaanwijzing hoeft (op basis van deze uitspraak) dus niet in de weg te staan aan de gebruikmaking van deze relatief nieuwe bevoegdheid. Overigens zou het besluit van de burgemeester natuurlijk alsnog onderuit kunnen gaan in een (eventuele) bezwaar- en beroepsprocedure. Een weloverwogen besluitvorming blijft dan ook (uiteraard) belangrijk. Om gebruik te kunnen maken van de bevoegdheid moet de gemeenteraad de burgemeester dus wel - bij verordening - de bevoegdheid verlenen om bij langdurige en ernstige woonoverlast gedragsaanwijzingen te geven.