Op 24 januari 2019 schreven wij in een nieuwsbericht op de website al over de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester ten aanzien van het sluiten van een woning of bedrijfsruimte. De burgemeester kan nu niet alleen een woning of bedrijfsruimte sluiten indien er een handelshoeveelheid drugs in de woning of de bedrijfsruimte wordt aangetroffen, maar hij kan de woning of de bedrijfsruimte ook sluiten indien in de woning of de bedrijfsruimte voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs, zoals apparatuur, chemicaliën en versnijdingsmiddelen, ook wel aan te duiden als strafbare voorbereidingshandelingen (artikel 10a en 11a Opiumwet). Als de burgemeester een woning sluit wegens strafbare voorbereidingshandelingen (artikel 10a en 11a Opiumwet), dan heeft de verhuurder echter niet het recht om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden op grond van artikel 7:231 lid 2 BW.
De bevoegdheid van de burgemeester om de woning of de bedrijfsruimte te sluiten is dus aanzienlijk verruimd, maar dit is niet het geval bij de bevoegdheid van de verhuurder.
In een zaak die speelde bij de Rechtbank Rotterdam was sprake van zo’n sluiting van een woning door de burgemeester wegens strafbare voorbereidingshandelingen. De verhuurder heeft vervolgens de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden, maar de Rechtbank Rotterdam oordeelde dat dit niet was toegestaan:
‘Per 1 januari 2019 is de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester van drugspanden in de Opiumwet verruimd in die zin dat op grond van artikel 13b, eerste lid aanhef en onder b Opiumwet ook panden gesloten kunnen worden in geval van strafbare voorbereidingshandelingen voor drugshandel (strijd met artikel 10a en 11a Opiumwet). De wetgever heeft evenwel geen koppeling gemaakt tussen dat artikel en artikel 7:231, tweede lid BW. Laatstgenoemd artikel is niet gewijzigd. Bij een sluiting van een woning door de burgemeester wegens strafbare voorbereidingshandelingen, kan de huurovereenkomst dus niet buitengerechtelijk worden ontbonden op grond van artikel 7:231, tweede lid BW.’
De Rechtbank Rotterdam maakt duidelijk dat het de wetgever is die nu aan zet is om artikel 7:231 lid 2 BW aan te passen zodat dit aansluit bij de bevoegdheid van de burgemeester.
En de eerste aanzet voor de wetgever is gegeven. Op 18 november 2019 is een Wetsvoorstel ingediend, waarin onder andere wordt voorgesteld om een buitengerechtelijke ontbinding door de verhuurder ook mogelijk te maken na sluiting van het pand door de burgemeester wegens strafbare voorbereidingshandelingen.
Uitbreiding artikel 174a Gemeentewet
Als het Wetsvoorstel wordt aangenomen zal eveneens het toepassingsbereik van artikel 174a van de Gemeentewet uitbreiden. Aan de bestaande sluitingsgrond – het sluiten indien door gedragingen in de woning (of niet voor het publiek toegankelijk lokalen en op bijbehorende erven) of op het erf de openbare orde rond de woning wordt verstoord – worden twee sluitingsgronden toegevoegd. Het wordt voor de burgemeester ook mogelijk om de woning te sluiten op het moment dat de openbare orde rond de woning is of dreigt te worden verstoord doordat ernstig geweld in of in de onmiddellijke nabijheid van de woning wordt gepleegd, of wanneer daarmee wordt gedreigd. Daarnaast wordt het mogelijk de woning te sluiten op het moment dat daar een wapen wordt aangetroffen en de openbare orde rond de woning daardoor wordt verstoord of dreigt te worden verstoord.
Het wetsvoorstel maakt het makkelijker voor verhuurders om over te gaan tot buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst met de huurder die de openbare orde heeft verstoord als gevolg waarvan het gehuurde is gesloten op grond van artikel 174a van de Gemeentewet. Het wetsvoorstel brengt meer situaties met zich mee waarin een verhuurder kan beslissen tot buitengerechtelijke ontbinding.