Blog Door mr. M.J. (Matthijs) Hoekstra

Het is bekend dat werkgevers ook aan langdurig arbeidsongeschikte werknemers de transitievergoeding moeten betalen als het dienstverband beëindigd wordt. Reikhalzend werd dan ook uitgekeken naar de Wet compensatie transitievergoeding, die op 1 april 2020 in werking trad (hierna: “Wct”). Ondernemers kunnen onder bepaalde voorwaarden rekenen op compensatie van de transitievergoeding door UWV. Eerder verschenen dit en dit artikel over de Wct al op onze site. Op 1 juni 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep een uitspraak gedaan die in het licht van de Wct aandacht verdient.

Wat was er aan de hand?
Het ging in deze zaak om het verzoek tot compensatie van een transitievergoeding die was betaald aan een werknemer met een zgn. slapend dienstverband. De werknemer in kwestie was in 2013 uitgevallen wegens ziekte, en op 7 april 2015 was de periode van twee jaar waarbinnen het opzegverbod wegens ziekte gold verstreken. Pas in 2018 werd het dienstverband beëindigd middels een beëindigingsovereenkomst op basis waarvan aan de werknemer de transitievergoeding werd betaald.

Conform de in 2020 geldende overgangsregeling verzocht de werkgever UWV om compensatie van die transitievergoeding, maar hij kreeg nul op rekest. UWV betoogde dat de periode van twee jaar arbeidsongeschiktheid was verstreken voor 1 juli 2015 (de datum waarop het recht op transitievergoeding werd ingevoerd). De werkgever had dan ook het dienstverband voor 1 juli 2015 kunnen beëindigen zonder transitievergoeding. De hoogte van de compensatie werd door UWV op € 0,- vastgesteld, omdat de vergoeding niet meer kan bedragen dan wat de werkgever verschuldigd zou zijn op de dag na het twee jaar durende opzegverbod bij ongeschiktheid tot werken wegens ziekte. Voor 1 juli 2015 hoefde er bij ontslag na langdurige arbeidsongeschiktheid in beginsel geen vergoeding aan de werknemer betaald te worden.

Na een ongegrond verklaring van het bezwaar van de werkgever door UWV, wendde de werkgever zich tot de rechtbank Rotterdam. Die honoreert het recht op compensatievergoeding op grond van de Wct, omdat UWV de wet verkeerd heeft toegepast. Volgens de rechtbank heeft de werkgever ook aanspraak op compensatie van de transitievergoeding als de termijn van twee jaar is verstreken voor 1 juli 2015. Het UWV ging tegen deze uitspraak in beroep bij de Centrale Raad van Beroep

Het balletje rolt de kant van de werkgever op.

De Centrale Raad van Beroep volgt de rechtbank en oordeelt dat UWV inderdaad de Wct onjuist heeft uitgelegd. Ook als het opzegverbod voor 1 juli 2015 was verstreken, en de arbeidsovereenkomst na 1 juli 2015 wordt beëindigd, heeft de werkgever recht op compensatie van de betaalde transitievergoeding.

Goed nieuws voor de werkgever, maar wat betekent dit nou in de praktijk voor de door UWV afgewezen verzoeken in gelijkaardige situaties? Een herzieningsprocedure volgens artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht biedt geen soelaas. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt namelijk dat de wetgever ervoor heeft gekozen om relevante wijzigingen in het recht expliciet uit te sluiten als grond voor herziening. Het recht zoals dat gold ten tijde van de beslissing op de eerste aanvraag is bepalend.

UWV is bewust van de mogelijke gevolgen van de uitspraak. UWV houdt er al mee dat werkgevers na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep opnieuw een verzoek tot compensatie zullen indienen. Op zijn website schrijft UWV:

“Op dit moment onderzoekt het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de gevolgen van de uitspraak. Heeft u naar aanleiding van deze uitspraak al (opnieuw) een aanvraag ingediend? Dan kunnen wij mogelijk niet voldoen aan de genoemde beslistermijn in de ontvangstbevestiging. Wij nemen uw aanvraag in behandeling zodra duidelijk is hoe wij deze moeten afhandelen.”

Wat betekent dit voor werkgevers?
Effectief betekent dit dus dat een nieuwe aanvraag bij UWV kan worden ingediend en in behandeling zal worden genomen, maar dat dat wel nog even kan duren voordat toepassing wordt gegeven aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Vooralsnog is niet bekend wat UWV gaat beslissen, maar de kans dat UWV in strijd met de uitspraak van Centrale Raad van Beroep opnieuw een verzoek tot compensatie afwijst, lijkt onwaarschijnlijk.

Let wel op het volgende: op grond van artikel 7:763e BW in combinatie met artikel 2 sub b van de Regeling compensatie transitievergoeding is de termijn waarbinnen het verzoek ingediend moet worden, zes maanden na betaling van de transitievergoeding. In veel gevallen zal die termijn inmiddels verstreken zijn.

Het is dan ook aan te raden om in het hernieuwde verzoek ten eerste duidelijk te verwijzen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep als reden voor de nieuwe aanvraag én om te verzoeken om de termijn van zes maanden niet toe te passen, nu er pas na het verstrijken van die termijn duidelijkheid is gecreëerd door de Centrale Raad van Beroep. Zou UWV de nieuwe aanvraag afwijzen vanwege het overschrijden van de termijn van zes maanden, dan kan in bezwaar worden gesteld dat UWV (opnieuw) de wet niet juist toepast omdat daarmee feitelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt doorkruist.

Het is dus belangrijk om de aanvraag extra zorgvuldig te formuleren. Te zijner tijd zal blijken hoe UWV de aanvragen zal afhandelen.

Heeft u vragen over de Wet compensatie transitievergoeding? Neem dan contact op met een van onze leden van Team Arbeidsrecht.

 

 

mr. M.J. (Matthijs) Hoekstra

mr. M.J. (Matthijs) Hoekstra

Arbeidsrecht, Ambtenarenrecht, Mediation, Erfrecht...

Over de auteur

Mr. M.J. (Matthijs) Hoekstra studeerde in 1996 af aan de Universiteit Utrecht. Creativiteit, pragmatisme en nauwkeurigheid kenmerken Matthijs’ handelwijze als advocaat. Met de wens van de cliënt als uitgangspunt wendt hij deze eigenschappen aan om doelgericht naar een juridisch houdbare oplossing toe te werken.
< Naar overzicht