Een aanbestedende dienst is in beginsel gehouden om opdrachten voor werken, leveringen en/of diensten aan te besteden indien de waarde daarvan boven de zogenaamde drempelwaarde ligt.
Op grond van artikel 10 van Richtlijn 2014/24/EU (welke is geïmplementeerd in artikel 2.24 Aanbestedingswet 2012 (AW)), geldt die aanbestedingsplicht echter niet voor een aantal specifieke overheidsopdrachten voor diensten. Eén daarvan is de inhuur van juridische diensten (zoals de vertegenwoordiging in arbitragezaken of in procedures bij een rechter of overheidsinstantie, en adviezen die worden gegeven ter voorbereiding van de procedures, zie artikel 10 sub c en d van de Richtlijn en artikel 2.24 sub h AW).
Recent heeft het Europese Hof van Justitie geoordeeld over de vraag of een dergelijke uitsluiting voor juridische diensten wel geldig is, of dat zo’n uitzondering in strijd is met de doelstellingen die worden nagestreefd middels de Europese richtlijn 2014/14/EU met betrekking tot het plaatsen van overheidsopdrachten (volledige concurrentie, vrijheid van dienstverlening en vrijheid van vestiging), en of het subsidiariteitsbeginsel en het beginsel van gelijke behandeling zich hier niet tegen verzetten.
Het Hof kwam tot het oordeel dat dit niet het geval is en dus dat de inhuur van de in artikel 10 sub c en d van de Richtlijn 2014/24/EU genoemde juridische diensten niet valt onder de werkingssfeer van de aanbestedingsvoorschriften. De belangrijkste reden dat geen sprake is van strijd met het beginsel van gelijke behandeling, is dat advocaten en andere juridische dienstverleners worden geselecteerd op een wijze die niet door aanbestedingsvoorschriften geregeld kan worden.
Reden hiervoor is volgens het Hof allereerst gelegen in het feit dat bedoelde dienstverlening door een advocaat slechts denkbaar is in een relatie tussen de advocaat en zijn cliënt waarin sprake is van uiterste vertrouwelijkheid. Die relatie wordt gekenmerkt door de vrije keuze van de eigen raadsman en de vertrouwensband tussen de cliënt en zijn advocaat. Dit bemoeilijkt de objectieve omschrijving van de te verwachten kwaliteit van de te verlenen diensten.
Daarnaast is als reden gegeven voor dit oordeel, dat de vertrouwensrelatie tussen de advocaat en diens cliënt tot doel heeft zowel de volledige uitoefening van de rechten van verweer van de rechtzoekende te garanderen als te verzekeren dat elke rechtzoekende de mogelijkheid heeft in alle vrijheid een advocaat te raadplegen. Die vertrouwensrelatie zou volgens het Hof bedreigd kunnen worden door de verplichting voor de aanbestedende dienst om te preciseren wat de gunningsvoorwaarden voor een dergelijke opdracht zijn en welke publiciteit aan die voorwaarden gegeven moet worden.
Een en ander leidt ertoe dat de inhuur van de juridische diensten uit artikel 10 sub c en d van de Richtlijn (en artikel 2.24 sub h AW) niet valt onder de werkingssfeer van de aanbestedingsvoorschriften. Aanbestedende diensten zijn dus niet verplicht de inhuur van deze juridische diensten aan te besteden. Aanbestedende diensten mogen zelf kiezen welke juridische dienstverlener zij inhuren.
Deze uitspraak doet recht aan de aard van juridische dienstverlening (waarbij de vertrouwensrelatie een vereiste is) en sluit ook aan bij onze ervaring dat een samenwerking op basis van vertrouwen de kwaliteit van de juridische dienstverlening ten goede komt.
Wilt u meer weten? Neem dan contact op met één van onze aanbestedingsadvocaten